ECLI:NL:RBDHA:2024:4411

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
NL24.2931
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Dublinverordening op staatloze asielaanvraag en het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van een staatloze, etnische Rus tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser vreest voor discriminatie in Letland en stelt dat de Dublinverordening niet van toepassing is omdat de actor van vervolging een EU-lidstaat is, wat in strijd zou zijn met het verbod op refoulement. De rechtbank oordeelt dat de Dublinverordening wel degelijk van toepassing is, aangezien deze uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat Nederland erop kan vertrouwen dat Letland de asielaanvraag van eiser op een juiste manier zal behandelen. Eiser heeft niet aangetoond dat dit vertrouwen onterecht is.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat Letland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. De rechtbank wijst ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de beslissing op het beroep voldoende is. Eiser krijgt geen vergoeding van de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van het interstatelijk vertrouwensbeginsel binnen het Europees Asielsysteem en de toepassing van de Dublinverordening, waarbij de verantwoordelijkheden van lidstaten in de behandeling van asielaanvragen worden vastgesteld.

De uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 29 maart 2024. Eiser kan binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.2931 (beroep)
NL24.2932 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [#] , eiser/verzoeker, hierna: eiser

(gemachtigde: mr. P.L.E.M. Krauth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van den Hoek).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 25 januari 2024 niet in behandeling genomen omdat Letland hiervoor verantwoordelijk is. Ook beoordeeld de voorzieningenrechter het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 15 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser, [naam] als tolk en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. [1] Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Letland een verzoek om terugname gedaan. Letland heeft dit verzoek aanvaard.
Is de Dublinverordening van toepassing?
5. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1960 in [plaats] , wat destijds deel uitmaakte van de Sovjet Unie. Eiser heeft altijd in het huidige Letland gewoond maar heeft zich niet genaturaliseerd in en is daarom staatloos. Eiser heeft wel een verblijfstatus in Letland en wordt als
non-citizenvan Letland aangemerkt. Hij stelt dat hij als etnische Rus in Letland gediscrimineerd wordt en bij terugkeer een gevangenisstraf zal moeten uitzitten waardoor hij niet de nodige medische hulp zal krijgen.
6. Eiser voert aan dat de Dublinverordening niet op hem van toepassing is omdat hij geen derdelander is aangezien hij altijd op het grondgebied van de Unie heeft gewoond. Tevens is de Dublinverordening volgens eiser niet van toepassing omdat hij vreest voor de autoriteiten van de lidstaat waarnaar hij wordt teruggestuurd. Zodoende zou het overdragen van eiser naar Letland een directe schending zijn van het verbod op refoulement zoals bedoeld in artikel 18 van het Handvest. [3] Verder zou de overdracht in strijd zijn met het Gemeenschappelijk Europees Asiel Systeem omdat dit systeem uitgaat van vermeende actoren van vervolging die zich buiten de grenzen van de Europese Unie bevinden. Tot slot stelt eiser dat verweerder in strijd met onder meer artikel 30 van de Procedurerichtlijn [4] heeft gehandeld door Letland, de vermeende actor van vervolging, in te lichten van het feit dat eiser in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de Dublinverordening van toepassing is op eiser. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
6.2.
Artikel 1 van de Dublinverordening bepaalt, voor zover hier van belang, dat het van toepassing is op een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten is ingediend. Artikel 2, sub a, van de Dublinverordening bepaalt verder dat een onderdaan van een derde land – voor zover relevant – iedereen betreft die geen burger van de Unie is in de zin van het eerste lid van artikel 20 van het VWEU. [5] Op grond van dit laatste artikel verkrijgt iemand automatisch EU-burgerschap als deze persoon de nationaliteit van een lidstaat bezit. In het geval van eiser is niet in geschil dat hij niet de Letse nationaliteit bezit en zodoende ook geen burger van de Unie is. Voor de Dublinverordening is eiser dus een onderdaan van een derde land, dan wel een staatloze. De stelling van eiser dat de Dublinverordening niet op hem van toepassing is omdat hij geen derdelander of staatloze is, volgt de rechtbank daarom niet. Het feit dat hij altijd heeft verbleven op het grondgebied van de Unie staat ook niet in de weg aan de toepassing van de Dublinverordening.
6.3.
De stelling van eiser dat het Gemeenschappelijk Europees Asiel Systeem in zijn geval niet van toepassing is omdat de vermeende actor van vervolging een lidstaat is, volgt de rechtbank ook niet. Volgens de preambule van de Dublinverordening gaat Gemeenschappelijk Europees Asiel Systeem uit van een onderling vertrouwen tussen de lidstaten: het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit volgt onder meer uit Protocol nr. 24 [6] waarin staat dat de lidstaten elkaar als veilige landen van oorsprong beschouwen en een asielaanvraag van een EU-burger zodoende niet-ontvankelijk moet worden verklaard. In dit protocol zijn ook uitzonderingen op deze regel genoemd. Het Gemeenschappelijk Europees Asiel Systeem voorziet dus niet enkel in gevallen waarin de actor van vervolging zich buiten de grenzen van de Europese Unie bevindt. Dit is slechts een te weerleggen uitgangspunt van het Gemeenschappelijk Europees Asiel Systeem als gevolg van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft verder niet gesteld dat hij gelijk moet worden gesteld aan een burger van de Unie zodat hij zich kan beroepen op de in het protocol genoemde uitzonderingen op het uitgangspunt.
6.4.
Voor zover eiser stelt dat de Dublinverordening niet van toepassing is omdat de vermeende actor van vervolging de lidstaat is die verantwoordelijk wordt geacht (Letland), volgt de rechtbank hem ook niet. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel is immers het uitgangspunt. Het leidt ertoe dat, als eiser zich onheus behandeld acht in Letland, hij zich tot de autoriteiten of (hoogste) rechter van Letland moet wenden om daarover te klagen. Dit is slechts anders als eiser aanknopingspunten biedt voor de stelling dat verweerder ten aanzien van Letland niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit heeft eiser niet gedaan. Om die reden oordeelt de rechtbank dat de toepassing van de Dublinverordening in eisers geval niet in strijd is met het verbod op refoulement. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder ervan uitgaan dat het overdragen van eiser aan een andere lidstaat geen risico op ernstige schade oplevert in de zin artikel 3 van het EVRM. [7]
6.5.
Ten slotte is de rechtbank ook van oordeel dat verweerder niet in strijd heeft gehandeld met artikel 30 van de Procedurerichtlijn. Ook in dit verband geldt als uitgangspunt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Artikel 30 van de Procedurerichtlijn kan niet zo worden uitgelegd dat het in de weg staat aan de uitvoering van de Dublinverordening, indien deze van toepassing is.
7. De rechtbank is van oordeel dat de Dublinverordening van toepassing is. Verweerder heeft terecht een claimverzoek ingediend bij Letland omdat eiser daar een verblijfstitel heeft. Dit is ook door de Letse autoriteiten bevestigd omdat uit het claimakkoord van 23 januari 2024 blijkt dat zij hun verantwoordelijkheid baseren op het eerste lid van artikel 12 van de Dublinverordening.
Had verweerder toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
8. Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat, als de Dublinverordening van toepassing is, verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 17 en de aanvraag van eiser op grond van de bijzondere omstandigheden aan zich had moeten trekken.
8.1.
Volgens paragraaf C2.5 van de Vc [8] maakt verweerder terughoudend gebruik van zijn discretionaire bevoegdheid die uit artikel 17 van de Dublinverordening volgt. Zo kan verweerder de aanvraag onder andere aan zich trekken als er concrete aanwijzingen dat de verantwoordelijke lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt of als bijzondere, individuele omstandigheden maken dat de overdracht van onevenredige hardheid getuigt. De rechtbank stelde eerder al vast dat eiser niet heeft gesteld of aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder ten aanzien van Letland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan gaan. Hierin heeft verweerder dan ook geen aanleiding hoeven zien om de aanvraag aan zich te trekken. Voor zover eiser stelt dat de overdracht van onevenredige hardheid getuigd omdat de Letse autoriteiten nooit objectief kunnen beoordelen of eiser gegronde vrees heeft om te worden vervolgd in Letland, is de rechtbank van oordeel dat dit ook onvoldoende onderbouwd is. Het uitgangspunt van interstatelijk vertrouwen geldt immers onverkort Volgens de rechtbank vergt de Dublinverordening in het geval van eiser niet dat de Letse autoriteiten zijn asielaanvraag inhoudelijk beoordelen. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder ervan uitgaan dat, ook als de asielaanvraag in Letland niet-ontvankelijk wordt verklaard, eiser zich ten aanzien van zijn gestelde problemen kan beklagen bij de Letse autoriteiten of (hoogste) Letse rechter. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn geval niet kan of bij voorbaat al zinloos is.
8.2.
Voor zover eiser nog stelt dat hij medische zorg behoeft, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel betekent dat er vanuit mag worden gegaan dat de medische voorzieningen in Letland van voldoende kwaliteit zijn en dat eiser toegang heeft tot deze voorzieningen.
9. De rechtbank is dus van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder de aanvraag aan zich moet trekken.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat Letland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag en dat eiser naar Letland mag worden overgedragen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Het verzoek om een voorlopige voorziening
11. Nu de rechtbank heeft beslist op het beroep van eiser, is het treffen van een voorlopige voorziening niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L.J. Besseling, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
4.Richtlijn 2013/32/EU.
5.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
6.Protocol (nr. 24) inzake asiel voor onderdanen van lidstaten van de Europese Unie.
7.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
8.Vreemdelingencirculaire 2000.