In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van een staatloze, etnische Rus tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser vreest voor discriminatie in Letland en stelt dat de Dublinverordening niet van toepassing is omdat de actor van vervolging een EU-lidstaat is, wat in strijd zou zijn met het verbod op refoulement. De rechtbank oordeelt dat de Dublinverordening wel degelijk van toepassing is, aangezien deze uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat Nederland erop kan vertrouwen dat Letland de asielaanvraag van eiser op een juiste manier zal behandelen. Eiser heeft niet aangetoond dat dit vertrouwen onterecht is.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat Letland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. De rechtbank wijst ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de beslissing op het beroep voldoende is. Eiser krijgt geen vergoeding van de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van het interstatelijk vertrouwensbeginsel binnen het Europees Asielsysteem en de toepassing van de Dublinverordening, waarbij de verantwoordelijkheden van lidstaten in de behandeling van asielaanvragen worden vastgesteld.
De uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 29 maart 2024. Eiser kan binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.