In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser had op 26 november 2023 asiel aangevraagd in Nederland, maar de staatssecretaris heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 26 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft beroepen en dat er geen reëel risico op indirect refoulement bestaat. Eiser voerde aan dat er geen claimakkoord tot stand was gekomen en dat hij zijn asielverzoek in Duitsland niet had ingetrokken. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoefde te nemen. De rechtbank benadrukte dat de Duitse autoriteiten het terugnameverzoek hadden aanvaard en dat er geen concrete aanknopingspunten waren om aan de juistheid van de informatie van de Duitse autoriteiten te twijfelen.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat de staatssecretaris bevoegd is om eiser over te dragen aan Duitsland. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.