ECLI:NL:RBDHA:2024:4403

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
NL24.3329
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en indirect refoulement in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser had op 26 november 2023 asiel aangevraagd in Nederland, maar de staatssecretaris heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft op 26 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft beroepen en dat er geen reëel risico op indirect refoulement bestaat. Eiser voerde aan dat er geen claimakkoord tot stand was gekomen en dat hij zijn asielverzoek in Duitsland niet had ingetrokken. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoefde te nemen. De rechtbank benadrukte dat de Duitse autoriteiten het terugnameverzoek hadden aanvaard en dat er geen concrete aanknopingspunten waren om aan de juistheid van de informatie van de Duitse autoriteiten te twijfelen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat de staatssecretaris bevoegd is om eiser over te dragen aan Duitsland. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.3329

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. P.A.J. Mulders),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 30 januari 2024 (het bestreden besluit), waarin de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling heeft genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
2. De rechtbank heeft het beroep, samen met zaaknummer NL24.3330, op 26 maart 2024 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Voorgeschiedenis en totstandkoming van de bestreden besluiten

3. Eiser heeft op 26 november 2023 in Nederland asiel aangevraagd.
3.1.
De staatssecretaris heeft de aanvraag bij het bestreden besluit niet in behandeling genomen, omdat Duitsland op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] Uit Eurodac is namelijk gebleken dat eiser op 1 juni 2017 in Duitsland asiel heeft aangevraagd. De staatssecretaris heeft daarom de Duitse autoriteiten om terugname van eiser verzocht. De Duitse autoriteiten hebben het terugnameverzoek op 14 december 2023 geaccepteerd.
3.2.
De staatssecretaris heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat hij ten aanzien van Duitsland kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft volgens de staatssecretaris niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [2] en artikel 4 van het EU-Handvest [3] . De staatssecretaris vindt verder dat hij mag afgaan op de juistheid van de informatie van de Duitse autoriteiten over eisers asielverzoek. Daarbij hebben de Duitse autoriteiten met het accepteren van het claimverzoek gegarandeerd dat zij een eventueel nieuw asielverzoek van eiser in behandeling zullen nemen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser aanvoert, de beroepsgronden.
5. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het claimakkoord
6. Eiser voert aan dat er geen claimakkoord tot stand is gekomen. De claimgrond in het terugnameverzoek (artikel 18, eerste lid en sub b, van de Dublinverordening) komt namelijk niet overeen met de claimgrond in de acceptatie (artikel 18, eerste lid en sub c, van de Dublinverordening).
7. Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank leidt het enkele feit dat de Duitse autoriteiten het terugnameverzoek hebben aanvaard op een andere grond dan waarop de Nederlandse autoriteiten het verzoek hebben gebaseerd niet tot de conclusie dat geen claimakkoord tot stand is gekomen. Hierbij is allereerst van belang dat de staatssecretaris in het terugnameverzoek alle voor de beoordeling van het verzoek relevante informatie heeft vermeld. Bovendien hebben de Duitse autoriteiten het terugnameverzoek aanvaard. In deze aanvaarding hebben de Duitse autoriteiten vermeld dat zij eiser zullen terugnemen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat een claimakkoord tot stand is gekomen.
Indirect refoulement
8. Eiser voert verder aan dat hij zijn asielverzoek in Duitsland niet heeft ingetrokken, in tegenstelling tot hetgeen blijkt uit de informatie van de Duitse autoriteiten. De staatssecretaris verlangt ten onrechte van eiser dat hij dit met stukken uit Duitsland onderbouwt. Eiser heeft namelijk op grond van artikel 4, eerst lid en onder f, van de Dublinverordening het recht om deze informatie van de staatssecretaris te ontvangen. Eiser stelt dat de informatie in het kader van de onderhavige asielprocedure van belang is, omdat een lidstaat in geval van impliciete intrekking van een asielverzoek een tijdslimiet van negen maanden kan vaststellen waarna een verzoek niet langer in behandeling kan worden genomen, of waarna een nieuw verzoek mag worden behandeld als een opvolgende aanvraag. Een nieuw verzoek zou in dat geval in Duitsland niet-ontvankelijk verklaard kunnen worden, met het risico op indirect refoulement tot gevolg.
9. Deze beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat hij op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag afgaan op de juistheid van de informatie van de Duitse autoriteiten. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht op grond waarvan daaraan moet worden getwijfeld. De enkele, niet onderbouwde stelling van eiser dat hij zijn asielverzoek niet heeft ingetrokken, is daartoe niet voldoende. De rechtbank leest, anders dan eiser, in artikel 4, eerste lid en onder f, van de Dublinverordening geen recht van eiser om van de staatssecretaris informatie over zijn asielprocedure in Duitsland te ontvangen. De staatssecretaris heeft zich naar het oordeel van de rechtbank daarom terecht op het standpunt gesteld dat hij geen nadere informatie hoefde op te vragen bij de Duitse autoriteiten.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris voorts terecht overwogen dat niet is gebleken dat eiser bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op indirect refoulement. Daartoe heeft de staatssecretaris er allereerst op kunnen wijzen dat hij er op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit mag gaan dat Duitsland de internationale verplichtingen tegenover eiser zal nakomen. De rechtbank volgt niet eisers stelling dat hij desondanks risico loopt op indirect refoulement doordat Duitsland een nieuw asielverzoek van eiser niet-ontvankelijk zou kunnen verklaren. Uit artikel 18, tweede lid, van de Dublinverordening volgt namelijk dat de lidstaat voor de in lid 1 onder c van die bepaling bedoelde gevallen, namelijk als het verzoek is ingetrokken voordat in eerste aanleg een beslissing is genomen, ervoor zorgt dat de verzoeker gerechtigd is te verzoeken dat de behandeling van zijn verzoek wordt afgerond, of dat hij een nieuw verzoek kan indienen dat niet wordt behandeld als een volgend verzoek als bedoeld in de Procedurerichtlijn. Bovendien vermeldt artikel 28, tweede lid, van de Procedurerichtlijn dat de lidstaten ervoor zorgen dat de vreemdeling in geval van impliciete intrekking van het asielverzoek, ook als de lidstaat een tijdslimiet van negen maanden heeft vastgesteld waarna een verzoek niet opnieuw in behandeling kan worden genomen of mag worden behandeld als een volgend verzoek, niet wordt verwijderd in strijd met het beginsel van non-refoulement.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond
.Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. De staatssecretaris behoefde de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen en mag eiser overdragen aan Duitsland. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C. Drenten-Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Deze datum staat hierboven. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie