In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, afkomstig uit Marokko, had een asielaanvraag ingediend die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft aangevoerd dat hij Marokko heeft verlaten vanwege extreme armoede, maar de rechtbank oordeelde dat Marokko als een veilig land van herkomst wordt beschouwd. Dit betekent dat er een algemeen rechtsvermoeden bestaat dat vreemdelingen uit Marokko geen bescherming nodig hebben. Eiser was verantwoordelijk voor het aantonen dat dit vermoeden in zijn geval niet opgaat, maar is hierin niet geslaagd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de economische situatie in Marokko niet kan worden aangemerkt als een relevante grond voor het verlenen van een asielvergunning. De rechtbank benadrukte dat de maatschappelijke situatie in Marokko, hoe verschillend ook van die in Nederland, niet automatisch leidt tot de conclusie dat eiser persoonlijk te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade. Eiser heeft ook de juistheid van het inreisverbod en het terugkeerbesluit betwist, maar heeft zijn stellingen niet onderbouwd. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en kreeg eiser geen vergoeding van zijn proceskosten.
De uitspraak werd openbaar gemaakt op 7 maart 2024 en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.