6.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feitenDe verdachte heeft zich als zeventienjarige jongen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een poging doodslag en openlijke geweldpleging. Hij heeft samen met zijn medeverdachten [slachtoffer 1] neergestoken waarbij het slachtoffer meerdere (levensbedreigende) steekwonden heeft opgelopen. Ten gevolge van de steekwonden had [slachtoffer 1] een klaplong en een bloeding in zijn rechter borstkas. [slachtoffer 1] had kunnen overlijden ten gevolge van het steekincident.
Het slachtoffer zal door de littekens blijvend herinnerd worden aan de afschuwelijke gebeurtenissen. Dat blijkt ook uit zijn slachtofferverklaring. De verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 31 januari 2024. Nu de verdachte is niet eerder is veroordeeld, heeft het strafblad geen invloed op de op te leggen straf.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 26 februari 2024 en de mondelinge toelichting die daarop door de [deskundige] ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat het risico op toekomstig gewelddadig gedrag laag wordt ingeschat. Het gaat goed met de verdachte. De verdachte heeft voldoende (sociale) vaardigheden om zich te redden in de maatschappij en uit moeilijke situaties. De Raad is van mening dat begeleiding vanuit de jeugdreclassering niet meer passend is. Er worden geen begeleidingsdoelen gezien. De verdachte heeft zich het afgelopen jaar gehouden aan de schorsende voorwaarden, waarbij hij zijn coach en jeugdreclasseerder goed op de hoogte heeft gehouden van wat er rondom hem speelt. De Raad ziet daarom ook geen meerwaarde in een leerstraf. De Raad adviseert een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen gelijk aan de dagen die de verdachte in voorarrest heeft gezeten. Gezien de ernst van het feit is de Raad van mening dat een voorwaardelijke jeugddetentie daarnaast nog een goede en stevige stok achter de deur is. Door middel van een werkstraf zal de verdachte ervaren dat strafbaar en antisociaal gedrag gevolgen heeft.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 16 maart 2023, opgemaakt [psycholoog] . Daaruit volgt – kort samengevat – dat er bij de verdachte geen sprake is van een psychische stoornis en/of verstandelijke handicap. Ook ten tijde van het ten laste gelegde – indien bewezen geacht – was hiervan geen sprake. De psycholoog komt dan ook tot het advies om het ten laste gelegde (voor zover en mits bewezen verklaard) volledig aan hem toe te rekenen.
Het risico op toekomstig gewelddadig gedrag wordt ingeschat als laag. Er komen weinig zorgen naar voren ten aanzien van het functioneren van de verdachte. Wat betreft de best passende strafafdoening wordt – mits en voor zover het ten laste gelegde feit bewezen wordt verklaard – een (deels) voorwaardelijke afdoening het best passend geacht.
[De deskundige] , werkzaam bij de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, heeft ter zitting naar voren gebracht dat de verdachte het tijdens zijn schorsing van de voorlopige hechtenis goed heeft gedaan. Een verplicht begeleidingskader is niet langer nodig.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen.
De rechtbank neemt ook in aanmerking dat strafrechtelijke sancties ten aanzien van jeugdigen op grond van artikel 40 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) primair beogen dat de jeugdige een constructieve rol in de samenleving aanvaardt en in de toekomst niet opnieuw strafbare feiten pleegt. Dit dient zowel het belang van de jeugdige als het belang van de samenleving.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de feiten zoals door de verdachte gepleegd zonder meer een jeugddetentie, al dan niet in voorwaardelijke vorm, rechtvaardigen. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen de ernst van de feiten, maar ook dat de verdachte de oudste van de drie verdachten was en dat hij niet geheel openheid van zaken heeft gegeven.
In het voordeel van de verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat zijn voorlopige hechtenis al meer dan een jaar is geschorst en dat hij zich sindsdien ook keurig heeft gehouden aan de schorsende voorwaarden. Bovendien concluderen de deskundigen dat de verdachte door deze periode, waarin hij veel geleerd heeft, nu ook geen begeleiding meer nodig heeft.
De rechtbank acht het van groot belang dat de straf ook bijdraagt aan voorkoming van nieuwe strafbare feiten. Daarom wordt de jeugddetentie voor een deel voorwaardelijk opgelegd. De rechtbank is het met de Raad en de jeugdreclassering eens dat begeleiding van de jeugdreclassering niet langer passend is, zodat er geen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld aan de voorwaardelijke jeugddetentie.
De rechtbank ziet alles overziend aanleiding om de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke jeugddetentie (die erop neer komt dat de verdachte nog bijna zeven maanden terug naar de jeugdgevangenis zou moeten) te matigen. Daarover het volgende.
Ten eerste houdt de rechtbank - meer dan de officier van justitie - rekening met de hiervoor vermelde omstandigheden die in het voordeel van de verdachte spreken.
Ten tweede heeft de rechtbank ernaar gestreefd de op te leggen straf zo veel mogelijk in lijn te brengen met de straffen die worden opgelegd in de zaken van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Daarbij geldt dat in grote lijnen dezelfde staf wordt opgelegd. Daarvoor bestaat aanleiding omdat de [medeverdachte 1] weliswaar jonger is dan de verdachte (destijds vijftien jaar), maar anders dan de verdachte ook een zware mishandeling heeft begaan. De medeverdachte [medeverdachte 2] is op zijn beurt weer de jongste (destijds dertien jaar) en de feiten kunnen hem in verminderde mate worden toegerekend, maar hem kan het ernstigste feitelijk handelen worden verweten.
Ten derde, gelet op het bovengenoemd uitgangspunt uit het IVRK: het voor langere tijd opsluiten van een inmiddels achttienjarige jongen, die zijn leven aardig op de rit heeft, zal naar verwachting van de rechtbank, gelet op het feit dat een jeugdgevangenis nou eenmaal een negatieve omgeving is, het risico op nieuwe strafbare feiten eerder vergroten.
Alles afwegend zal de rechtbank een jeugddetentie opleggen voor de duur van 180 dagen, met aftrek van de voorlopige hechtenis, waarvan 110 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De verdachte hoeft dan ook niet terug naar de jeugdgevangenis. Daarnaast zal de rechtbank, gezien de ernst van de feiten, een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 150 uren opleggen, bij niet voldoen te vervangen door 75 dagen jeugddetentie.