ECLI:NL:RBDHA:2024:4370

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
09-338156-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en openlijk geweld door zeventienjarige verdachte in steekincident

Op 28 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een zeventienjarige verdachte, die betrokken was bij een steekincident op 27 december 2022 in 's-Gravenhage. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag en openlijk geweld tegen het slachtoffer, [slachtoffer 1]. Tijdens de zittingen op 4 en 28 maart 2024 werd vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] het slachtoffer heeft aangevallen met messen en een kettingslot, wat resulteerde in levensbedreigende verwondingen voor het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachten rade, maar dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet. De verdachte werd veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 180 dagen en een werkstraf van 150 uur. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-338156-22
Datum uitspraak: 28 maart 2024
Tegenspraak
Vonnis (vul parketnummer in)van de rechtbank Den Haag in de zaak(kies tussen de alternatieven) tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzittingen van 4 maart 2024 (inhoudelijke behandeling) en 28 maart 2024 (sluiting onderzoek).
De officier van justitie in deze zaak is mr. L. Post en de advocaat van de verdachte is mr. A.R. Rens te Den Haag. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 27 december 2022 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven te beroven die [slachtoffer 1]
- één of meerdere malen op en/of in de richting van het lichaam en/of het hoofd met een mes in heeft geslagen en/of (in) heeft gestoken en/of die [slachtoffer 1] met een mes, in diens lichaam heeft gestoken,
- één of meerdere malen tegen het lichaam en/of hoofd heeft getrapt,
- één of meerdere malen met een kettingslot tegen het hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 27 december 2022 te 's-Gravenhage openlijk, te weten aan [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een
persoon, te weten [slachtoffer 1] door
- één of meerdere malen op en/of in de richting van het lichaam en/of het hoofd met een mes in te slaan en/of (in) te steken en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] met een mes in diens lichaam te steken,
- één of meerdere malen tegen het lichaam en/of hoofd te trappen,
- één of meerdere malen met een kettingslot tegen het hoofd te slaan,
- één of meerdere malen tegen het lichaam en/of hoofd te slaan/stompen,
terwijl dit door hem/haar gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten één of meerdere snij- en/of steekwonden in het lichaam, voor [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
In de periode van 22 december 2022 tot en met 27 december 2022 hebben er in Den Haag verschillende geweldsincidenten tussen jongeren plaatsgevonden. Het is begonnen op 22 december 2022 toen er een vechtpartij in de tram is ontstaan waarbij [slachtoffer 2] in zijn arm is gestoken. Als wraakactie is in de middag van 27 december 2022 [medeverdachte 2] naar het schoolplein van de [school] gelokt. Daar is hij vervolgens door een groep jongens in elkaar geslagen. Hierop volgend heeft er in de avond van 27 december 2022 een confrontatie plaatsgevonden bij [de supermarkt] waarbij [slachtoffer 1] is neergestoken.
In de strafzaak van de verdachte gaat het om het steekincident in de [de supermarkt] op 27 december 2022.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
Vrijspraak feit 1 - voorbedachten rade
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde voorbedachten rade niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
3.5
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.6
Bewijsoverwegingen feit 1 – poging doodslag
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, nu hij geen opzet heeft gehad op de dood van de aangever [slachtoffer 1] . Ook is er geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten om [slachtoffer 1] dodelijk te verwonden. De verdachte heeft ter zitting en bij de politie verklaard dat hij er wel bij aanwezig was. De verdachte vond het vervelend dat hij door [slachtoffer 1] werd uitgescholden en gefilmd, maar hij heeft daarna [slachtoffer 1] niet neergestoken. De verdachte wist ook niet dat de andere verdachten een mes bij zich hadden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 27 december 2022 is aangever [slachtoffer 1] meerdere malen gestoken in [de supermarkt] . [slachtoffer 1] is hierbij meerdere malen in zijn rug en been gestoken en tegen zijn hoofd en lichaam geslagen, onder andere met een fietsketting.
Poging tot doodslag?
De rechtbank dient te beoordelen of sprake is van een poging tot doodslag tezamen en in vereniging gepleegd ten aanzien van [slachtoffer 1] . Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag moet volgens vaste rechtspraak sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat de verdachte het volle opzet had op het overlijden van [slachtoffer 1] . Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet. Daarvan is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat de verdachte, samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , [slachtoffer 1] heeft aangevallen. Hieraan voorafgaand is op het schoolplein van de [school] [medeverdachte 2] in elkaar geslagen. [medeverdachte 2] wilde wraak nemen voor deze vechtpartij en zocht contact met [naam] en [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] wilde de jongens terugpakken voor wat ze hem hadden aangedaan. [medeverdachte 1] is vervolgens naar de woning van [medeverdachte 2] gekomen en samen zijn zij, bewapend met messen, naar [de supermarkt] vertrokken. [medeverdachte 2] had namelijk vernomen dat een aantal van de jongens die betrokken waren bij de vechtpartij op het schoolplein bij de supermarkt aanwezig zou zijn. In de supermarkt was de verdachte al aanwezig met zijn broer en zijn [neefje] . De verdachte had een groot mes bij zich. Uit de camerabeelden van de supermarkt die beschreven staan in het dossier blijkt dat de verdachte kort voor het steekincident samen met [naam] zijn jas uittrok in de supermarkt (en deze daar ook achterliet). Hij is daarna naar buiten gegaan. De verdachte heeft verklaard dat hij buiten [slachtoffer 1] heeft aangesproken dat hij moest ophouden met hem te filmen. [slachtoffer 1] hield daar echter niet mee op en wordt voor de supermarkt op straat kort achterna gezeten door enkele verdachten. Hij vlucht de supermarkt in, gevolgd door [medeverdachte 2] die hem direct meerdere keren steekt. Uit de beelden blijkt dat slechts een paar seconden later de verdachte en [medeverdachte 1] de supermarkt in komen, beiden met een mes in de handen en [medeverdachte 1] ook met een fietsketting in zijn hand. De worsteling begint tussen [slachtoffer 1] en [medeverdachte 2] . Na een paar seconden bemoeien ook [medeverdachte 1] en de verdachte zich ermee. [slachtoffer 1] is in de hoek gedreven en hij is meerdere malen aangevallen met de messen en de fietsketting. [slachtoffer 1] heeft ten gevolge hiervan meerdere snij- en steekwonden aan de rechterzijde van de borstkas, de rechterflank, de rechterzijde van de rug en op het linker bovenbeen en tenslotte een bult en beurse plekken op zijn hoofd. Op basis van de camerabeelden en de medische stukken overweegt de rechtbank overigens dat er niet zonder meer van kan worden uitgegaan dat [medeverdachte 2] de enige is die [slachtoffer 1] heeft gestoken. Immers, het vele letsel aan de rechterzijde van zijn lichaam correspondeert niet volledig met de (zichtbare) steekhandelingen van [medeverdachte 2] .
[slachtoffer 1] verkeerde in shock door bloedverlies vanwege een levensbedreigende bloeding in zijn rechterlong. Om deze bloeding uit een doorsneden slagader te stoppen was direct operatief ingrijpen noodzakelijk. Daarnaast was sprake van een klaplong waardoor de zuurstofvoorziening ernstig benadeeld werd met alle mogelijke gevolgen van dien voor organen in het gehele lichaam.
De rechtbank overweegt dat het geweld tegen [slachtoffer 1] een aanmerkelijke kans op zijn overlijden opleverde. Zoals hiervoor is vastgesteld, is er gedurende een heel korte tijd door meerdere personen bij voortduring fors geweld op [slachtoffer 1] uitgeoefend. Het geheel aan zwaaiende bewegingen met messen, het slaan met een fietsketting tegen het hoofd van [slachtoffer 1] , en het feit dat [slachtoffer 1] meerdere steekwonden heeft opgelopen, maakt dat de kans op overlijden aanmerkelijk was. De geweldshandelingen samen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm daarbij zozeer gericht geweest op het veroorzaken van dodelijk letsel dat uit deze gedragingen zelf kan worden afgeleid dat door degenen die dit deden, de kans op het intreden van dit ontstane risico bewust is aanvaard. Dat [slachtoffer 1] niet is komen te overlijden, is te danken geweest aan het kordate ingrijpen van de supermarktmedewerker.
Medeplegen
Voor een veroordeling voor medeplegen moet de rechtbank vaststellen dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige zaak in de kern sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering van de geweldshandelingen tegen [slachtoffer 1] . Vooraf is er gesproken over het terugpakken van de jongens die [medeverdachte 2] in elkaar hebben geslagen. Vervolgens hebben de verdachten messen bij zich gestoken en zich buiten [de supermarkt] verzameld, om daarna zeer kort na elkaar de supermarkt binnen te gaan, waarbij zij onmiddellijk gewelddadig zijn geworden richting [slachtoffer 1] . De rechtbank acht bewezen dat alle verdachten fors geweld hebben gebruikt tegen [slachtoffer 1] , zoals hiervoor is vastgesteld. Zij hebben gezamenlijk en tegelijkertijd verschillende geweldshandelingen verricht en hebben door zo te handelen elkaar versterkt in hun geweld tegen [slachtoffer 1] .
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat het steekincident door de verdachte in een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten is uitgevoerd, naar aanleiding van een gezamenlijk plan.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag
De rechtbank acht niet bewezen dat de schoppende bewegingen handelingen zijn geweest gericht op de dood van [slachtoffer 1] . Op basis van het dossier kan namelijk om te beginnen al niet worden vastgesteld of er bijvoorbeeld raak is geschopt. Van dit onderdeel zal de rechtbank de verdachte vrij spreken.
3.7
Bewijsoverwegingen feit 2 – openlijk geweld
Voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging is onder andere vereist dat de verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De verdachte heeft bekend dat hij een aandeel heeft gehad in het openlijke geweld gepleegd tegen de aangever [slachtoffer 1] . Hij heeft in de supermarkt meerdere malen [slachtoffer 1] geslagen en met een mes in de richting van het lichaam van [slachtoffer 1] gestoken. Door de officier van justitie en de raadsman is aangevoerd dat niet alle geweldshandelingen aan de verdachte zijn toe te rekenen. De rechtbank komt tot een ander oordeel. Bij openlijke geweldpleging in vereniging gaat het in de kern om het met anderen plegen van geweld. Hierbij maakt het in beginsel niet uit wie welk geweld heeft gebruikt, zodat het geweld gepleegd door de medeverdachten ook voor rekening van de verdachte komt. De rechtbank is daarom van oordeel dat alle handelingen zoals deze ten laste gelegd zijn onder feit 2 wettig en overtuigend bewezen zijn.
3.8
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 27 december 2022 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven die [slachtoffer 1]
- meerdere malen met een mes in diens lichaam heeft gestoken,
- één of meerdere malen met een kettingslot tegen het hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 27 december 2022 te 's-Gravenhage openlijk, te weten aan [adres] , in elk geval op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] door
- meerdere malen in de richting van het lichaam met een mes te steken en vervolgens die [slachtoffer 1] met een mes in diens lichaam te steken,
- meerdere malen met een kettingslot tegen het hoofd te slaan,
- meerdere malen tegen het lichaam en hoofd te slaan/stompen,
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten snij- en steekwonden in het lichaam, voor [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straffen

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd daarvan een gedeelte van drie maanden voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden dat de verdachte moet meewerken aan de begeleiding van een coach en zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen die gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Indien een voorwaardelijke jeugddetentie nog nodig is, verzoekt de verdediging dit op te leggen zonder de oplegging van bijzondere voorwaarden. Het gaat goed met de verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feitenDe verdachte heeft zich als zeventienjarige jongen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een poging doodslag en openlijke geweldpleging. Hij heeft samen met zijn medeverdachten [slachtoffer 1] neergestoken waarbij het slachtoffer meerdere (levensbedreigende) steekwonden heeft opgelopen. Ten gevolge van de steekwonden had [slachtoffer 1] een klaplong en een bloeding in zijn rechter borstkas. [slachtoffer 1] had kunnen overlijden ten gevolge van het steekincident.
Het slachtoffer zal door de littekens blijvend herinnerd worden aan de afschuwelijke gebeurtenissen. Dat blijkt ook uit zijn slachtofferverklaring. De verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 31 januari 2024. Nu de verdachte is niet eerder is veroordeeld, heeft het strafblad geen invloed op de op te leggen straf.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 26 februari 2024 en de mondelinge toelichting die daarop door de [deskundige] ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat het risico op toekomstig gewelddadig gedrag laag wordt ingeschat. Het gaat goed met de verdachte. De verdachte heeft voldoende (sociale) vaardigheden om zich te redden in de maatschappij en uit moeilijke situaties. De Raad is van mening dat begeleiding vanuit de jeugdreclassering niet meer passend is. Er worden geen begeleidingsdoelen gezien. De verdachte heeft zich het afgelopen jaar gehouden aan de schorsende voorwaarden, waarbij hij zijn coach en jeugdreclasseerder goed op de hoogte heeft gehouden van wat er rondom hem speelt. De Raad ziet daarom ook geen meerwaarde in een leerstraf. De Raad adviseert een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen gelijk aan de dagen die de verdachte in voorarrest heeft gezeten. Gezien de ernst van het feit is de Raad van mening dat een voorwaardelijke jeugddetentie daarnaast nog een goede en stevige stok achter de deur is. Door middel van een werkstraf zal de verdachte ervaren dat strafbaar en antisociaal gedrag gevolgen heeft.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 16 maart 2023, opgemaakt [psycholoog] . Daaruit volgt – kort samengevat – dat er bij de verdachte geen sprake is van een psychische stoornis en/of verstandelijke handicap. Ook ten tijde van het ten laste gelegde – indien bewezen geacht – was hiervan geen sprake. De psycholoog komt dan ook tot het advies om het ten laste gelegde (voor zover en mits bewezen verklaard) volledig aan hem toe te rekenen.
Het risico op toekomstig gewelddadig gedrag wordt ingeschat als laag. Er komen weinig zorgen naar voren ten aanzien van het functioneren van de verdachte. Wat betreft de best passende strafafdoening wordt – mits en voor zover het ten laste gelegde feit bewezen wordt verklaard – een (deels) voorwaardelijke afdoening het best passend geacht.
[De deskundige] , werkzaam bij de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, heeft ter zitting naar voren gebracht dat de verdachte het tijdens zijn schorsing van de voorlopige hechtenis goed heeft gedaan. Een verplicht begeleidingskader is niet langer nodig.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen.
De rechtbank neemt ook in aanmerking dat strafrechtelijke sancties ten aanzien van jeugdigen op grond van artikel 40 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) primair beogen dat de jeugdige een constructieve rol in de samenleving aanvaardt en in de toekomst niet opnieuw strafbare feiten pleegt. Dit dient zowel het belang van de jeugdige als het belang van de samenleving.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de feiten zoals door de verdachte gepleegd zonder meer een jeugddetentie, al dan niet in voorwaardelijke vorm, rechtvaardigen. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen de ernst van de feiten, maar ook dat de verdachte de oudste van de drie verdachten was en dat hij niet geheel openheid van zaken heeft gegeven.
In het voordeel van de verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat zijn voorlopige hechtenis al meer dan een jaar is geschorst en dat hij zich sindsdien ook keurig heeft gehouden aan de schorsende voorwaarden. Bovendien concluderen de deskundigen dat de verdachte door deze periode, waarin hij veel geleerd heeft, nu ook geen begeleiding meer nodig heeft.
De rechtbank acht het van groot belang dat de straf ook bijdraagt aan voorkoming van nieuwe strafbare feiten. Daarom wordt de jeugddetentie voor een deel voorwaardelijk opgelegd. De rechtbank is het met de Raad en de jeugdreclassering eens dat begeleiding van de jeugdreclassering niet langer passend is, zodat er geen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld aan de voorwaardelijke jeugddetentie.
De rechtbank ziet alles overziend aanleiding om de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke jeugddetentie (die erop neer komt dat de verdachte nog bijna zeven maanden terug naar de jeugdgevangenis zou moeten) te matigen. Daarover het volgende.
Ten eerste houdt de rechtbank - meer dan de officier van justitie - rekening met de hiervoor vermelde omstandigheden die in het voordeel van de verdachte spreken.
Ten tweede heeft de rechtbank ernaar gestreefd de op te leggen straf zo veel mogelijk in lijn te brengen met de straffen die worden opgelegd in de zaken van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Daarbij geldt dat in grote lijnen dezelfde staf wordt opgelegd. Daarvoor bestaat aanleiding omdat de [medeverdachte 1] weliswaar jonger is dan de verdachte (destijds vijftien jaar), maar anders dan de verdachte ook een zware mishandeling heeft begaan. De medeverdachte [medeverdachte 2] is op zijn beurt weer de jongste (destijds dertien jaar) en de feiten kunnen hem in verminderde mate worden toegerekend, maar hem kan het ernstigste feitelijk handelen worden verweten.
Ten derde, gelet op het bovengenoemd uitgangspunt uit het IVRK: het voor langere tijd opsluiten van een inmiddels achttienjarige jongen, die zijn leven aardig op de rit heeft, zal naar verwachting van de rechtbank, gelet op het feit dat een jeugdgevangenis nou eenmaal een negatieve omgeving is, het risico op nieuwe strafbare feiten eerder vergroten.
Alles afwegend zal de rechtbank een jeugddetentie opleggen voor de duur van 180 dagen, met aftrek van de voorlopige hechtenis, waarvan 110 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De verdachte hoeft dan ook niet terug naar de jeugdgevangenis. Daarnaast zal de rechtbank, gezien de ernst van de feiten, een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 150 uren opleggen, bij niet voldoen te vervangen door 75 dagen jeugddetentie.

7.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer 1] , wettelijk vertegenwoordigd en ter zitting bijgestaan door mr. A.N. Nandoe, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van immateriële schade een bedrag van € 150.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Namens de ouders van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft mr. A.N. Nandoe een bedrag van € 35.000,- gevorderd. De vordering ziet voor zowel de moeder als de vader van de benadeelde partij op € 17.500,- aan affectieschade.
Ter zitting heeft mr. Nandoe de vordering verhoogd en nader toegelicht. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] zelf ziet op € 30.000,- aan shockschade en € 120.000,- aan immateriële schade. Voor de ouders van de benadeelde partij vordert mr. Nandoe voor zowel de moeder als de vader € 17.500,- aan affectieschade en € 30.000,- aan shockschade.
Totaal vordert mr. Nandoe namens de benadeelde partij en zijn ouders aan immateriële schade € 245.000,-.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de schade rechtstreeks voortvloeit uit het strafbare feit en dat de benadeelde dus aanspraak kan maken op een vergoeding van zijn schade. Ten aanzien van de hoogte van deze vergoeding refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vorderingen. De vordering is te laat ingediend en niet eenvoudig van aard.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) geeft aan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit het recht om zich als benadeelde partij te voegen in het strafproces, om de verdachte te laten veroordelen tot vergoeding van deze schade. De wet heeft deze procedure tussen de benadeelde partij en de verdachte geregeld als een eenvoudige procedure, die in het kader van het strafproces plaatsvindt en waarin ingevolge artikel 334 Sv slechts in beperkte mate plaats is voor bewijslevering. Indien de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, kan de rechtbank op verzoek van de verdachte of op vordering van de officier van justitie dan wel ambtshalve bepalen dat zij in het geheel of ten dele niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering, of het deel van de vordering dat niet ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen (artikel 361 lid 3 Sv.).
De aldus voorziene eenvoudige procedure biedt aan de benadeelde partij en de verdachte niet dezelfde processuele waarborgen als een gewone civielrechtelijke procedure. Dit bezwaar wordt echter in afdoende mate ondervangen door voornoemd artikel 361, derde lid, Sv, welke bepaling mede in het licht van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), aldus moet worden uitgelegd dat zij de strafrechter tot niet-ontvankelijkverklaring verplicht indien hij niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van de vordering, onderscheidenlijk tot verweer tegen de vordering kunnen aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren.
De wet kent geen termijnen voor indiening van een vordering van de benadeelde partij. Artikel 51g lid 3 Sv schrijft voor dat de voeging uiterlijk geschiedt voordat de officier van justitie met zijn requisitoir aanvangt. De rechtbank overweegt dat de vordering door de benadeelde partij is ingediend op vrijdag 1 maart 2024 om 17:47 uur bij het slachtofferloket van het openbaar ministerie. Deze vordering is door de rechtbank zelf pas ontvangen in de avond zondag 3 maart 2024 en door de raadsman van de verdachte pas op maandag 4 maart 2024, vlak voor de zitting. Op dat moment bestond de vordering uit € 150.000,- immateriële schade voor de benadeelde partij en € 35.000,- affectieschade voor de ouders, zonder enige toelichting. De omvang van de vordering inclusief bijlagen is 158 pagina’s. Ter zitting heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij de vordering nader toegelicht en uitgebreid met
€ 60.000,- aan shockschade voor de ouders.
De raadsman van de verdachte heeft geen tijd gehad om een verweer tegen de vordering van de benadeelde partij voor te bereiden, heeft de vordering niet met de verdachte kunnen bespreken en als gevolg daarvan geen onderbouwd standpunt kunnen formuleren ten aanzien van de vordering, terwijl deze ruim € 245.000,- bedraagt. Op grond van het voorgaande constateert de rechtbank dat geen sprake is van “equality of arms” en dat deze gang van zaken in strijd is met artikel 6, eerste lid EVRM. De behandeling van de vordering benadeelde partij levert daarom volgens de rechtbank een onevenredige belasting van het strafproces op, omdat dit zou betekenen dat de strafzaak zou moeten worden aangehouden om de raadsman van de verdachte voldoende voorbereidingstijd te gunnen. Vooral nu de verdachte nog jong is en het in zijn belang is om deze strafzaak af te doen, acht de rechtbank dit zeer onwenselijk. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De rechtbank realiseert zich dat dit voor de benadeelde partij een zeer teleurstellende en onbevredigende beslissing is. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 141 en 287 Sr.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.8 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
eendaadse samenloop van
feit 1 impliciet subsidiair:
medeplegen van poging tot doodslag;
en
feit 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straffen
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot
110 (honderdtien) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
werkstrafveroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
150 (honderdvijftig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
75 (vijfenzeventig) dagen;
de vordering van de benadeelde partij
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. van der Harg, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.J. Stalenberg, kinderrechter,
en mr. C.M. Koole, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 maart 2024.