ECLI:NL:RBDHA:2024:4368

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
09-338126-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en openlijk geweld door dertienjarige verdachte in Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een dertienjarige verdachte, die beschuldigd werd van poging tot doodslag en openlijk geweld. De verdachte was betrokken bij een steekincident op 27 december 2022 in Den Haag, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], meerdere malen met een mes werd gestoken en met een kettingslot werd geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten handelde en dat er sprake was van een gezamenlijke uitvoering van de geweldshandelingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet met voorbedachten rade handelde, maar dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 180 dagen en een werkstraf van 100 uur, met bijzondere voorwaarden zoals coaching en therapie. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat de ouders van de verdachte onvoldoende tijd hadden om zich voor te bereiden op de vordering. De rechtbank heeft de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar geacht, gezien zijn leeftijd en de omstandigheden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09-338126-22
Datum uitspraak: 28 maart 2024
Tegenspraak
Vonnis (vul parketnummer in)van de rechtbank Den Haag in de zaak(kies tussen de alternatieven) tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] Den Haag.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzittingen van 5 maart 2024 en 7 maart 2024 (inhoudelijke behandeling) en 28 maart 2024 (sluiting onderzoek).
De officier van justitie in deze zaak is mr. L. Post en de advocaat van de verdachte is
mr. J.S. Jordan te Den Haag. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 27 december 2022 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven te beroven die [slachtoffer]
- één of meerdere malen op en/of in de richting van het lichaam en/of het hoofd met een mes in heeft geslagen en/of (in) heeft gestoken en/of die [slachtoffer] met een mes in diens lichaam heeft gestoken,
- één of meerdere malen tegen het lichaam en/of hoofd heeft getrapt,
- één of meerdere malen met een kettingslot tegen het hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 27 december 2022 te 's-Gravenhage openlijk, te weten aan de [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een
persoon, te weten [slachtoffer] door
- één of meerdere malen op en/of in de richting van het lichaam en/of het hoofd met een mes in te slaan en/of (in) te steken en/of (vervolgens) die [slachtoffer] met een mes in diens lichaam te steken,
- één of meerdere malen tegen het lichaam en/of hoofd te trappen,
- één of meerdere malen met een kettingslot tegen het hoofd te slaan,
- één of meerdere malen tegen het lichaam en/of hoofd te slaan/stompen,
terwijl dit door hem/haar gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten één of meerdere snij- en/of steekwonden in het lichaam, voor [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
In de periode van 22 december 2022 tot en met 27 december 2022 hebben er in Den Haag verschillende geweldsincidenten tussen jongeren plaatsgevonden. Het is begonnen op 22 december 2022 toen er een vechtpartij in de tram is ontstaan waarbij [naam] in zijn arm is gestoken. Als wraakactie is in de middag van 27 december 2022 de verdachte naar het schoolplein van de [naam school 1] gelokt. Daar is hij vervolgens door een groep jongens in elkaar geslagen. Hierop volgend heeft er in de avond van 27 december 2022 een confrontatie plaatsgevonden bij [supermarkt] waarbij [slachtoffer] is neergestoken.
In de strafzaak van de verdachte gaat het om het steekincident in de [supermarkt] op 27 december 2022.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair en 2 ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde bepleit en heeft zich met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
Vrijspraak feit 1 - voorbedachten rade
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde voorbedachten rade niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
3.5
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
3.6
Bewijsoverwegingen feit 1 – poging doodslag
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, nu hij geen opzet heeft gehad op de dood van de aangever [slachtoffer] . De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor zover het gaat om het medeplegen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 27 december 2022 is aangever [slachtoffer] meerdere malen gestoken in [supermarkt] . [slachtoffer] is hierbij meerdere malen in zijn rug en been gestoken en tegen zijn hoofd en lichaam geslagen, onder andere met een fietsketting.
Poging tot doodslag?
De rechtbank dient te beoordelen of sprake is van een poging tot doodslag tezamen en in vereniging gepleegd ten aanzien van [slachtoffer] . Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag moet volgens vaste rechtspraak sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat de verdachte het volle opzet had op het overlijden van [slachtoffer] . Er kan echter ook sprake zijn van voorwaardelijk opzet. Daarvan is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Daarbij kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dat een verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat de verdachte, samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , [slachtoffer] heeft aangevallen. Hieraan voorafgaand is de verdachte op het schoolplein van de [naam school 1] zelf in elkaar geslagen. De verdachte wilde wraak nemen voor deze vechtpartij en zocht daarom contact met [naam] en [medeverdachte 1] . De verdachte wilde de jongens terugpakken voor wat ze hem hadden aangedaan. [medeverdachte 1] is vervolgens naar de woning van de verdachte gekomen en samen zijn zij, met ieder een mes op zak, naar de [supermarkt] vertrokken. De verdachte had namelijk vernomen dat een aantal van de jongens die betrokken waren bij de vechtpartij op het schoolplein bij de supermarkt aanwezig zou zijn. In de supermarkt was de [medeverdachte 2] al aanwezig met zijn neefje [naam] en zijn broer. [medeverdachte 2] had een groot mes bij zich. Uit de camerabeelden van de supermarkt die beschreven staan in het dossier blijkt dat [medeverdachte 2] kort voor de steekpartij samen met [naam] zijn jas uittrok in de supermarkt (en deze daar ook achterliet). Hij is daarna naar buiten gegaan. Ongeveer een minuut later vindt het steekincident in de supermarkt plaats. De verdachte is achter [slachtoffer] de supermarkt in gerend en steekt hem direct. Uit de beelden blijkt dat slechts een paar seconden later [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] volgden, beiden met een mes in de handen en [medeverdachte 1] ook met een fietsketting in zijn hand. De worsteling begint tussen [slachtoffer] en de verdachte. Na een paar seconden bemoeien ook [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich ermee. [slachtoffer] is in de hoek gedreven en hij is meerdere malen aangevallen met de messen en de fietsketting. [slachtoffer] heeft ten gevolge hiervan meerdere snij- en steekwonden aan de rechterzijde van de borstkas, de rechterflank, de rechterzijde van de rug en op het linker bovenbeen en tenslotte een bult en beurse plekken op zijn hoofd. Op basis van de camerabeelden en de medische stukken overweegt de rechtbank overigens dat er niet zonder meer van kan worden uitgegaan dat de verdachte de enige is die [slachtoffer] heeft gestoken. Immers, het vele letsel aan de rechterzijde van zijn lichaam correspondeert niet volledig met de (zichtbare) steekhandelingen van de verdachte. [slachtoffer] verkeerde in shock door bloedverlies vanwege een levensbedreigende bloeding in zijn rechterlong. Om deze bloeding uit een doorgesneden slagader te stoppen was direct operatief ingrijpen noodzakelijk. Daarnaast was sprake van een klaplong waardoor de zuurstofvoorziening ernstig benadeeld werd met alle mogelijke gevolgen van dien voor organen in het gehele lichaam.
De rechtbank overweegt dat het geweld tegen [slachtoffer] een aanmerkelijke kans op zijn overlijden opleverde. Zoals hiervoor is vastgesteld, is er gedurende een heel korte tijd door meerdere personen bij voortduring fors geweld op [slachtoffer] uitgeoefend. Het geheel aan zwaaiende bewegingen met messen, het slaan met een fietsketting tegen het hoofd van [slachtoffer] , en het feit dat [slachtoffer] meerdere steekwonden heeft opgelopen, maakt dat de kans op overlijden aanmerkelijk was. De geweldshandelingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm daarbij zozeer gericht geweest op het veroorzaken van dodelijk letsel dat uit deze gedragingen zelf kan worden afgeleid dat door degenen die dit deden, de kans op het intreden van dit ontstane risico bewust is aanvaard. Dat [slachtoffer] niet is komen te overlijden, is te danken geweest aan het kordate ingrijpen van de supermarktmedewerker.
Medeplegen
Voor een veroordeling voor medeplegen moet de rechtbank vaststellen dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De kwalificatie medeplegen is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige zaak in de kern sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering van de geweldshandelingen tegen [slachtoffer] . Vooraf is er gesproken over het terugpakken van de jongens die de verdachte in elkaar hebben geslagen. Vervolgens hebben de verdachten messen bij zich gestoken en zich buiten de [supermarkt] verzameld, om daarna zeer kort na elkaar de supermarkt binnen gegaan waarbij zij onmiddellijk gewelddadig zijn geworden richting [slachtoffer] . De rechtbank acht bewezen dat alle verdachten fors geweld hebben gebruikt tegen [slachtoffer] , zoals hiervoor is vastgesteld. Zij hebben gezamenlijk en tegelijkertijd verschillende geweldshandelingen verricht en hebben door zo te handelen elkaar versterkt in hun geweld tegen [slachtoffer] .
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat het steekincident door de verdachte in een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten is uitgevoerd, naar aanleiding van een gezamenlijk plan.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
De rechtbank acht niet bewezen dat de schoppende bewegingen van [medeverdachte 2] handelingen zijn geweest gericht op de dood van [slachtoffer] . Op basis van het dossier kan namelijk om te beginnen al niet worden vastgesteld of er bijvoorbeeld raak is geschopt. Van dit onderdeel zal de rechtbank de verdachte vrijspreken.
3.7
Bewijsoverwegingen feit 2 – openlijk geweld
Voor een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging is onder andere vereist dat de verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De verdachte heeft bekend dat hij een aandeel heeft gehad in het openlijke geweld gepleegd tegen de aangever [slachtoffer] . Hij heeft in de supermarkt meerdere malen met een mes in de richting van het lichaam van [slachtoffer] gestoken. Door de officier van justitie is aangevoerd dat niet alle geweldshandelingen aan de verdachte zijn toe te rekenen. De rechtbank komt tot een ander oordeel. Bij openlijke geweldpleging in vereniging gaat het in de kern om het met anderen plegen van geweld. Hierbij maakt het in beginsel niet uit wie welk geweld heeft gebruikt, zodat het geweld gepleegd door de medeverdachten ook voor rekening van de verdachte komt. De rechtbank is daarom van oordeel dat alle handelingen zoals deze ten laste gelegd zijn onder feit 2 wettig en overtuigend bewezen zijn.
3.8
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 27 december 2022 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven die [slachtoffer]
- meerdere malen met een mes in diens lichaam heeft gestoken,
- één of meerdere malen met een kettingslot tegen het hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 27 december 2022 te 's-Gravenhage openlijk, te weten aan de [adres] , in elk geval op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] door
- meerdere malen in de richting van het lichaam met een mes te steken en vervolgens die [slachtoffer] met een mes in diens lichaam te steken,
- meerdere malen met een kettingslot tegen het hoofd te slaan,
- meerdere malen tegen het lichaam en hoofd te slaan/stompen,
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten snij- en steekwonden in het lichaam voor [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte heeft gehandeld uit (tardief) noodweer(exces) en dat hij daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er op het moment van de geweldshandelingen van de verdachte geen sprake was van een noodweersituatie. De verdachte komt aldus geen geslaagd beroep op noodweer toe. Ook het beroep op (tardief) noodweerexces kan niet slagen, omdat niet vastgesteld kan worden dat er op het moment van het steken (nog) sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat de verdachte zelf op 27 december 2022 slachtoffer is geworden van een vechtpartij. Hierna heeft hij op weg naar huis twee vrienden opgebeld om de daders van deze vechtpartij terug te pakken Toen hij thuis was, kreeg hij via sociale media beelden toegestuurd van deze vechtpartij. Als gevolg hiervan is de verdachte nog bozer geworden. Hij is vervolgens samen met [medeverdachte 1] , ieder gewapend met een mes, naar de supermarkt vertrokken. In de supermarkt heeft de verdachte [slachtoffer] neergestoken.
Noodweer(exces)?
Voor een geslaagd beroep op noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), dient aannemelijk gemaakt te worden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding (dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor) van eigen of andermans lichaam, waartegen verdediging noodzakelijk was. Van noodweerexces kan sprake zijn als de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een noodweersituatie, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte eerder die dag mishandeld is en acht aannemelijk dat er op dat moment sprake was van een noodweersituatie waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Die situatie is echter geëindigd op het moment dat de verdachte naar huis ging. Tussen de vechtpartij waar hij zelf slachtoffer van was en het steekincident in de [supermarkt] zit ongeveer vier uur. Dat de verdachte in die tussengelegen tijd nog via sociale media bedreigd is met de dood door [medeverdachte 3] maakt dit niet anders. Die omstandigheid maakt in elk geval niet dat de aanvankelijke aanval nog voortduurde. Bovendien is hij op eigen initiatief naar de supermarkt vertrokken. Ook is niet aannemelijk geworden dat er daar op dat moment (opnieuw) sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een dergelijke aanranding. Het beroep op noodweer slaagt dus niet.
Nu geen sprake was van een noodweersituatie kan ook het beroep op noodweerexces niet slagen.
Tardief noodweerexces?
Van tardief noodweerexces kan sprake zijn als op het tijdstip van de hem verweten gedraging de noodweersituatie weliswaar was beëindigd, maar zijn gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
De vraag is of de verdachte de handelingen in de supermarkt heeft verricht als het onmiddellijk gevolg van een door de eerdere mishandeling veroorzaakte hevige gemoedsbeweging. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. De rechtbank overweegt daartoe dat de verdachte na de mishandeling naar huis is gegaan en daar heeft gedoucht en gegeten. Vervolgens is hij door de berichten op sociale media (opnieuw) boos geworden. Vervolgens heeft de verdachte zijn vrienden opgetrommeld, een mes gepakt uit de keuken, als eerste het mes gebruikt en [slachtoffer] gestoken. Als er al een hevige gemoedsbeweging is geweest bij de verdachte, kan niet worden gesteld dat die in doorslaggevende mate is veroorzaakt door de eerder jegens hem gepleegde mishandeling. Om die reden kan ook het beroep op tardief noodweerexces niet slagen.
Conclusie over de strafbaarheid van de feiten en van de verdachte
Ook overigens zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten of van de verdachte uitsluiten. Het bewezenverklaarde en de verdachte zijn dan ook strafbaar.

5.De op te leggen straffen

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van tien maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd daarvan een gedeelte van vier maanden voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden de voorwaarden zoals deze door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) zijn geadviseerd.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om geen langere onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen dan de verdachte in voorarrest al heeft doorgebracht. De verdachte ziet de noodzaak van begeleiding en hij staat daar ook voor open. Als de verdachte nu weer vast komt te zitten, heeft het negatieve consequenties voor zijn school en zijn ontwikkeling. Bovendien komt hij dan ook in aanraking met jongeren die een negatieve invloed op hem kunnen hebben. Indien er nog vergelding moet plaatsvinden, verzoekt de raadsman om een werkstraf op te leggen naast een voorwaardelijke straf.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feitenDe verdachte heeft zich als dertienjarige jongen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een poging doodslag en openlijke geweldpleging. Hij heeft samen met zijn medeverdachten het slachtoffer [slachtoffer] neergestoken waarbij het slachtoffer meerdere (levensbedreigende) steekwonden heeft opgelopen. Ten gevolge van de steekwonden had [slachtoffer] een klaplong en een bloeding in zijn rechter borstkas. [slachtoffer] had kunnen overlijden ten gevolge van het steekincident.
Het slachtoffer zal door de littekens blijvend herinnerd worden aan de afschuwelijke gebeurtenissen. Dat blijkt ook uit zijn slachtofferverklaring. De verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 31 januari 2024. Nu de verdachte niet eerder is veroordeeld, heeft het strafblad geen invloed op de op te leggen straf.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad van 23 februari 2024 en de mondelinge toelichting die daarop door de [naam deskundige 1] ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat het inlevingsvermogen van de verdachte niet leeftijdsadequaat oogt. Hij kan zich onvoldoende verplaatsen in gedachten, gevoelens, intenties en gedrag van anderen. Het algemeen recidive risico wordt laag ingeschat. De behandeling vanuit De Waag is inmiddels gestart en richt zich onder andere op de vaardigheden van de verdachte. De verdachte en zijn ouders werken hier goed aan mee. De verdachte heeft zich goed gehouden aan de schorsingsvoorwaarden en ook afspraken met de coaches komt hij trouw na. De Raad is van mening dat begeleiding vanuit de jeugdreclassering passend is, waarbinnen aandacht is voor de schoolgang, vrijetijdsbesteding, relaties en het opbouwen van vrijheden. Om de kans op herhaling laag te houden dient behandeling van De Waag ook doorgang te vinden, zowel gericht op de verdachte individueel als mogelijk ook op het gezinssysteem. De Raad is van mening dat een deels voorwaardelijke jeugddetentie hierbij passend is. Gezien de ernst van de verdenkingen is de Raad van mening dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de dagen die de verdachte in voorarrest heeft gezeten passend is. Een voorwaardelijk deel is noodzakelijk als forse stok achter de deur. De Raad is van mening dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaard moeten worden, omdat de Raad bezorgd is dat wanneer de begeleiding van de verdachte wegvalt, hij zichzelf in gevaar kan brengen en risicovolle situaties kan opzoeken. Dit kan de kans op recidive verhogen, maar ook de kans dat de verdachte zichzelf fysiek in gevaar brengt.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 10 maart 2023, opgemaakt door [naam psycholoog] . Daaruit volgt – kort samengevat – dat er bij de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een ‘andere gespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis’. Op het gebied van de cognitieve competentie wordt gezien dat de verdachte het moeilijker dan leeftijdsgenoten vindt om talige en visueel-ruimtelijke informatie te verwerken, evenals nieuwe vraagstukken op te lossen. Er is sprake van gevoelens van inadequatie, een onvoldoende geïnternaliseerd geweten (affectief geweten), een beperkt mentaliserend vermogen, beperkt zicht op het eigen gevoelsleven, wantrouwen jegens anderen, een inadequate coping en het wegmaken van traumatische herinneringen, wat maakt dat hij vanuit een (nog) onvoldoende eigen ontwikkelde identiteit (waarbij mogelijk sprake is van hang naar acceptatie vanuit de eigen groep) kan komen tot gewelddadig gedrag. De mate waarin de vastgestelde stoornis doorwerking kent in het huidige tenlastegelegde -indien bewezen- is slechts deels vast te stellen, vanwege de procespositie die de verdachte, ondanks zijn deels bekennende verklaring, aanneemt door vaag, ongedetailleerd, soms tegenstrijdig en soms zwijgend te blijven bij de delictbespreking, wat vragen oproept omtrent de betrouwbaarheid en volledigheid van hetgeen de verdachte vertelt.
Vanuit de pathologie van de verdachte kan worden onderbouwd dat hij beperkt was in zijn keuzevrijheid. Er wordt daarom geadviseerd om de verdachte het tenlastegelegde feit – indien bewezen– in een verminderde mate toe te rekenen. Het risico op gewelddadig gedrag in de toekomst wordt matig geschat.
Voor een zo gunstig mogelijke cognitieve- en emotionele ontwikkeling en het voorkomen van recidive is het van belang dat de verdachte forensisch specialistische behandeling volgt, gericht op verschillende aspecten in zijn persoonlijkheid.
De [naam deskundige 2] , werkzaam bij de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, heeft ter zitting naar voren gebracht dat de verdachte een pittig jaar heeft gehad, maar zich vanaf het begin begeleidbaar heeft opgesteld. De verdachte heeft elke keer aan de bel getrokken als hij vragen had. De behandeling bij de Waag is inmiddels gestart, maar de verdachte geeft nog niet volledig inzicht in zijn gedachten. Het is belangrijk dat de verdachte zich nog meer gaat open stellen.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank volgt de conclusies van de deskundige voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid en vindt de verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen.
De rechtbank neemt ook in aanmerking dat strafrechtelijke sancties ten aanzien van jeugdigen op grond van artikel 40 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) primair beogen dat de jeugdige een constructieve rol in de samenleving aanvaardt en in de toekomst niet opnieuw strafbare feiten pleegt. Dit dient zowel het belang van de jeugdige als het belang van de samenleving.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de feiten zoals door de verdachte gepleegd zonder meer een jeugddetentie, al dan niet in voorwaardelijke vorm, rechtvaardigen. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen de ernst van de feiten en de leeftijd van de verdachte, maar ook dat de verdachte eerder die dag zelf slachtoffer is geworden van een vechtpartij. Bovendien is de voorlopige hechtenis van de verdachte al meer dan een jaar geschorst en heeft hij zich sindsdien keurig gehouden aan de schorsende voorwaarden. Tenslotte weegt de rechtbank mee dat de verdachte als enige van de verdachten niet bij familie heeft verbleven maar een jaar in een jeugdzorggroep is geplaatst.
De rechtbank acht het van groot belang dat de straf ook bijdraagt aan voorkoming van nieuwe strafbare feiten. Daarom wordt de jeugddetentie voor een deel voorwaardelijk opgelegd, als waarschuwing en zodat de verdachte zich met hulp van toezicht, begeleiding en behandeling zo gunstig mogelijk verder kan ontwikkelen.
De rechtbank ziet alles overziend aanleiding om de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke jeugddetentie (die erop neer komt dat de verdachte nog bijna vijf maanden terug naar de jeugdgevangenis zou moeten) te matigen. Daarover het volgende.
Ten eerste houdt de rechtbank - meer dan de officier van justitie - rekening met de hiervoor vermelde omstandigheden die in het voordeel van de verdachte spreken.
Ten tweede heeft de rechtbank ernaar gestreefd de op te leggen straf zo veel mogelijk in lijn te brengen met de straffen die worden opgelegd in de zaken van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Daarbij geldt dat in grote lijnen dezelfde staf wordt opgelegd. Daarvoor bestaat aanleiding omdat de verdachte weliswaar het ernstigste feitelijk handelen kan worden verweten, maar dat hij wel de jongste is (destijds dertien jaar) en de feiten hem in verminderde mate kunnen worden toegerekend. De [medeverdachte 2] op zijn beurt is aanzienlijk ouder (destijds zeventien jaar), maar zijn feitelijke betrokkenheid is geringer is geweest dan die van de verdachte. De [medeverdachte 1] op zijn beurt zit er tussenin (destijds vijftien jaar), maar heeft anders dan de verdachte ook een zware mishandeling begaan.
Ten derde, gelet op het bovengenoemd uitgangspunt uit het IVRK: het voor langere tijd opsluiten van een inmiddels veertienjarige jongen met de hiervoor genoemde problematiek, zal naar verwachting van de rechtbank, gelet op het feit dat een jeugdgevangenis nou eenmaal een negatieve omgeving is, het risico op nieuwe strafbare feiten eerder vergroten. Bovendien zou één en ander de voortgang van de zo noodzakelijke begeleiding van de verdachte doorkruisen, met aannemelijk dezelfde risico’s.
Alles overwegende zal de rechtbank een jeugddetentie opleggen voor de duur van 180 dagen, met aftrek van de voorlopige hechtenis, waarvan 109 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De door de Raad en jeugdreclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en het toezicht en de begeleiding door de jeugdreclassering zijn passend en geboden ten behoeve (van het behoud) van de positieve ontwikkeling van de verdachte.
Daarnaast legt de rechtbank een taakstraf bestaande uit een werkstraf op voor de duur van 100 uren, bij niet voldoen te vervangen door 50 dagen jeugddetentie.
Dadelijke uitvoerbaarheidDe verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten poging doodslag en openlijk geweld. De rechtbank heeft gelet op de ernst van de feiten en de rapportages van de psycholoog en de Raad, waaruit naar voren komt dat de verdachte tot gewelddadig gedrag kan komen. Er is bij de verdachte sprake van gevoelens van inadequatie, een onvoldoende geïnternaliseerd geweten, een beperkt mentaliserend vermogen, beperkt zicht op het eigen gevoelsleven, wantrouwen jegens anderen en een inadequate coping. De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.

6.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] , wettelijk vertegenwoordigd en ter zitting bijgestaan door mr. A.N. Nandoe, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert ter vergoeding van immateriële schade een bedrag van € 150.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Namens de ouders van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft mr. A.N. Nandoe een bedrag van € 35.000,- gevorderd. De vordering ziet voor zowel de moeder als de vader van de benadeelde partij op € 17.500,- aan affectieschade.
Ter zitting heeft mr. Nandoe de vordering verhoogd en nader toegelicht. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] zelf ziet op € 30.000,- aan shockschade en € 120.000,- aan immateriële schade. Voor de ouders van de benadeelde partij vordert mr. Nandoe voor zowel de moeder als de vader € 17.500,- aan affectieschade en € 30.000,- aan shockschade.
Totaal vordert mr. Nandoe namens de benadeelde partij en zijn ouders aan immateriële schade € 245.000,-.
6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de schade rechtstreeks voortvloeit uit het strafbare feit en dat de benadeelde dus aanspraak kan maken op een vergoeding van zijn schade. Ten aanzien van de hoogte van deze vergoeding refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vorderingen. De vordering is te laat ingediend en niet eenvoudig van aard. De raadsman heeft de vordering, ook na aanhouding van de zaak, onvoldoende met de ouders van de verdachte kunnen bespreken.
Subsidiair heeft de verdediging naar voren gebracht dat shockschade niet voor de benadeelde partij zelf bedoeld is maar voor zijn naasten. Deze schade moet dan ook worden afgewezen. Het is duidelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden, maar er moet ook rekening worden gehouden met een deel eigen schuld. De hoogte van de vordering zou dan ook gematigd moeten worden.
Ten aanzien van de gevorderde shockschade is niet onderbouwd wat voor geestelijk letsel de ouders van de benadeelde partij dan zouden hebben. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de affectieschade, maar verzoekt deze schade wel te matigen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) geeft aan degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit het recht om zich als benadeelde partij te voegen in het strafproces, om de verdachte te laten veroordelen tot vergoeding van deze schade. De wet heeft deze procedure tussen de benadeelde partij en de verdachte geregeld als een eenvoudige procedure, die in het kader van het strafproces plaatsvindt en waarin ingevolge artikel 334 Sv slechts in beperkte mate plaats is voor bewijslevering. Indien de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de rechtbank niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, kan de rechtbank op verzoek van de verdachte of op vordering van de officier van justitie dan wel ambtshalve bepalen dat zij in het geheel of ten dele niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering, of het deel van de vordering dat niet ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen (artikel 361 lid 3 Sv.).
De aldus voorziene eenvoudige procedure biedt aan de benadeelde partij en de verdachte niet dezelfde processuele waarborgen als een gewone civielrechtelijke procedure. Dit bezwaar wordt echter in afdoende mate ondervangen door voornoemd artikel 361, derde lid, Sv, welke bepaling mede in het licht van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), aldus moet worden uitgelegd dat zij de strafrechter tot niet-ontvankelijkverklaring verplicht indien hij niet verzekerd acht dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van de vordering, onderscheidenlijk tot verweer tegen de vordering kunnen aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren.
De wet kent geen termijnen voor indiening van een vordering van de benadeelde partij. Artikel 51g lid 3 Sv schrijft voor dat de voeging uiterlijk geschiedt voordat de officier van justitie met zijn requisitoir aanvangt. De rechtbank overweegt dat de vordering door de benadeelde partij is ingediend op vrijdag 1 maart 2024 om 17:47 uur bij het slachtofferloket van het openbaar ministerie. Deze vordering is door de rechtbank zelf pas ontvangen in de avond van zondag 3 maart 2024 en door de raadsman van de verdachte in de ochtend van maandag 4 maart 2024, de dag voorafgaand aan de zitting.
Op dat moment bestond de vordering uit € 150.000,- immateriële schade voor de benadeelde partij en € 35.000,- affectieschade voor de ouders, zonder enige toelichting. De omvang van de vordering inclusief bijlagen is 158 pagina’s. Ter zitting heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij de vordering nader toegelicht en uitgebreid met
€ 60.000,- aan shockschade voor de ouders.
De vordering heeft betrekking op een gedraging van de verdachte. De verdachte had echter ten tijde van het bewezenverklaarde feit de leeftijd van veertien jaar nog niet bereikt. De gedraging van de verdachte kan wel worden aangemerkt als een onrechtmatige daad, en als de verdachte ouder dan veertien jaar zou zijn geweest, zou die hem ook worden aangerekend. In verband met de leeftijd van de verdachte, wordt de vordering daarom geacht te zijn ingediend tegen de ouders van de verdachte. De ouders van de verdachte zijn pas met de vordering van de benadeelde partij geconfronteerd op de zitting van 5 maart 2024. De ouders zijn allereerst de Nederlandse taal onvoldoende machtig en door onvoorzienbare omstandigheden niet in staat geweest de vordering voorafgaand aan de zitting met de bijstand van een tolk te bespreken met een raadsman. De raadsman heeft zich na aanhouding van de zaak op 5 maart 2024 bereid verklaard om twee dagen later ook namens de ouders van de verdachte op te treden ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Ondanks deze noodgreep is de rechtbank van oordeel dat de raadsman niet voldoende tijd heeft gehad om de vordering met de ouders van de verdachte te kunnen bespreken. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat deze als gevolg daarvan geen onderbouwd standpunt heeft kunnen formuleren ten aanzien van de vordering, hetgeen te meer klemt nu deze inmiddels ruim € 245.000,- bedraagt. De rechtbank constateert op grond van het voorgaande dat geen sprake is van “equality of arms” en dat deze gang van zaken in strijd is met artikel 6, eerste lid EVRM. De behandeling van de vordering benadeelde partij levert daarom volgens de rechtbank een onevenredige belasting van het strafproces op, omdat dit zou betekenen dat de strafzaak zou moeten worden aangehouden om de raadsman van de verdachte voldoende voorbereidingstijd te gunnen. Vooral nu de verdachte nog zeer jong is en het in zijn belang is om deze strafzaak af te doen, acht de rechtbank dit zeer onwenselijk. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De rechtbank realiseert zich dat dit voor de benadeelde partij een zeer teleurstellende en onbevredigende beslissing is. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 141 en 287 Sr.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.8 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
eendaadse samenloop van
feit 1 impliciet subsidiair:
medeplegen van poging tot doodslag;
en
feit 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straffen
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, groot
109 (honderdnegen) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. gedurende de proeftijd meewerkt aan de begeleiding van een jongerencoach vanuit E25, en zich houdt aan de afspraken die daarbij met hem worden gemaakt;
2. gedurende de proeftijd onderwijs volgens het schoolrooster volgt;
3. gedurende de proeftijd een door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding heeft en hij ook volgens de afspraken naar de dagbesteding gaat;
4. gedurende de proeftijd meewerkt aan behandeling van De Waag voor zijn sociaal-emotionele ontwikkeling en vaardigheden;
5. gedurende de proeftijd meewerkt aan MDFT of een andere vorm van systeemtherapie van De Waag;
6. gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect en ook niet via sociale media – contact zal opnemen, zoeken of hebben met
medeverdachten:
- [medeverdachte 1] (geboren op [geboortedag] 2007)
- [medeverdachte 2] (geboren op [geboortedag] 2005)
aangever:
- [slachtoffer] (geboren op [geboortedag] 2007),
zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
beveelt dat de bovengenoemde voorwaarden en het – op grond van artikel 77aa Sr – uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
werkstrafveroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
100 (honderd) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
50 (vijftig) DAGEN;
de vordering van de benadeelde partij
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S. van der Harg, kinderrechter, voorzitter,
mr. E.J. Stalenberg, kinderrechter,
en mr. C.M. Koole, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 maart 2024.