5.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feitenDe verdachte heeft zich als dertienjarige jongen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een poging doodslag en openlijke geweldpleging. Hij heeft samen met zijn medeverdachten het slachtoffer [slachtoffer] neergestoken waarbij het slachtoffer meerdere (levensbedreigende) steekwonden heeft opgelopen. Ten gevolge van de steekwonden had [slachtoffer] een klaplong en een bloeding in zijn rechter borstkas. [slachtoffer] had kunnen overlijden ten gevolge van het steekincident.
Het slachtoffer zal door de littekens blijvend herinnerd worden aan de afschuwelijke gebeurtenissen. Dat blijkt ook uit zijn slachtofferverklaring. De verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 31 januari 2024. Nu de verdachte niet eerder is veroordeeld, heeft het strafblad geen invloed op de op te leggen straf.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad van 23 februari 2024 en de mondelinge toelichting die daarop door de [naam deskundige 1] ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat het inlevingsvermogen van de verdachte niet leeftijdsadequaat oogt. Hij kan zich onvoldoende verplaatsen in gedachten, gevoelens, intenties en gedrag van anderen. Het algemeen recidive risico wordt laag ingeschat. De behandeling vanuit De Waag is inmiddels gestart en richt zich onder andere op de vaardigheden van de verdachte. De verdachte en zijn ouders werken hier goed aan mee. De verdachte heeft zich goed gehouden aan de schorsingsvoorwaarden en ook afspraken met de coaches komt hij trouw na. De Raad is van mening dat begeleiding vanuit de jeugdreclassering passend is, waarbinnen aandacht is voor de schoolgang, vrijetijdsbesteding, relaties en het opbouwen van vrijheden. Om de kans op herhaling laag te houden dient behandeling van De Waag ook doorgang te vinden, zowel gericht op de verdachte individueel als mogelijk ook op het gezinssysteem. De Raad is van mening dat een deels voorwaardelijke jeugddetentie hierbij passend is. Gezien de ernst van de verdenkingen is de Raad van mening dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de dagen die de verdachte in voorarrest heeft gezeten passend is. Een voorwaardelijk deel is noodzakelijk als forse stok achter de deur. De Raad is van mening dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaard moeten worden, omdat de Raad bezorgd is dat wanneer de begeleiding van de verdachte wegvalt, hij zichzelf in gevaar kan brengen en risicovolle situaties kan opzoeken. Dit kan de kans op recidive verhogen, maar ook de kans dat de verdachte zichzelf fysiek in gevaar brengt.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 10 maart 2023, opgemaakt door [naam psycholoog] . Daaruit volgt – kort samengevat – dat er bij de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een ‘andere gespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis’. Op het gebied van de cognitieve competentie wordt gezien dat de verdachte het moeilijker dan leeftijdsgenoten vindt om talige en visueel-ruimtelijke informatie te verwerken, evenals nieuwe vraagstukken op te lossen. Er is sprake van gevoelens van inadequatie, een onvoldoende geïnternaliseerd geweten (affectief geweten), een beperkt mentaliserend vermogen, beperkt zicht op het eigen gevoelsleven, wantrouwen jegens anderen, een inadequate coping en het wegmaken van traumatische herinneringen, wat maakt dat hij vanuit een (nog) onvoldoende eigen ontwikkelde identiteit (waarbij mogelijk sprake is van hang naar acceptatie vanuit de eigen groep) kan komen tot gewelddadig gedrag. De mate waarin de vastgestelde stoornis doorwerking kent in het huidige tenlastegelegde -indien bewezen- is slechts deels vast te stellen, vanwege de procespositie die de verdachte, ondanks zijn deels bekennende verklaring, aanneemt door vaag, ongedetailleerd, soms tegenstrijdig en soms zwijgend te blijven bij de delictbespreking, wat vragen oproept omtrent de betrouwbaarheid en volledigheid van hetgeen de verdachte vertelt.
Vanuit de pathologie van de verdachte kan worden onderbouwd dat hij beperkt was in zijn keuzevrijheid. Er wordt daarom geadviseerd om de verdachte het tenlastegelegde feit – indien bewezen– in een verminderde mate toe te rekenen. Het risico op gewelddadig gedrag in de toekomst wordt matig geschat.
Voor een zo gunstig mogelijke cognitieve- en emotionele ontwikkeling en het voorkomen van recidive is het van belang dat de verdachte forensisch specialistische behandeling volgt, gericht op verschillende aspecten in zijn persoonlijkheid.
De [naam deskundige 2] , werkzaam bij de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, heeft ter zitting naar voren gebracht dat de verdachte een pittig jaar heeft gehad, maar zich vanaf het begin begeleidbaar heeft opgesteld. De verdachte heeft elke keer aan de bel getrokken als hij vragen had. De behandeling bij de Waag is inmiddels gestart, maar de verdachte geeft nog niet volledig inzicht in zijn gedachten. Het is belangrijk dat de verdachte zich nog meer gaat open stellen.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank volgt de conclusies van de deskundige voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid en vindt de verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen.
De rechtbank neemt ook in aanmerking dat strafrechtelijke sancties ten aanzien van jeugdigen op grond van artikel 40 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) primair beogen dat de jeugdige een constructieve rol in de samenleving aanvaardt en in de toekomst niet opnieuw strafbare feiten pleegt. Dit dient zowel het belang van de jeugdige als het belang van de samenleving.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de feiten zoals door de verdachte gepleegd zonder meer een jeugddetentie, al dan niet in voorwaardelijke vorm, rechtvaardigen. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen de ernst van de feiten en de leeftijd van de verdachte, maar ook dat de verdachte eerder die dag zelf slachtoffer is geworden van een vechtpartij. Bovendien is de voorlopige hechtenis van de verdachte al meer dan een jaar geschorst en heeft hij zich sindsdien keurig gehouden aan de schorsende voorwaarden. Tenslotte weegt de rechtbank mee dat de verdachte als enige van de verdachten niet bij familie heeft verbleven maar een jaar in een jeugdzorggroep is geplaatst.
De rechtbank acht het van groot belang dat de straf ook bijdraagt aan voorkoming van nieuwe strafbare feiten. Daarom wordt de jeugddetentie voor een deel voorwaardelijk opgelegd, als waarschuwing en zodat de verdachte zich met hulp van toezicht, begeleiding en behandeling zo gunstig mogelijk verder kan ontwikkelen.
De rechtbank ziet alles overziend aanleiding om de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke jeugddetentie (die erop neer komt dat de verdachte nog bijna vijf maanden terug naar de jeugdgevangenis zou moeten) te matigen. Daarover het volgende.
Ten eerste houdt de rechtbank - meer dan de officier van justitie - rekening met de hiervoor vermelde omstandigheden die in het voordeel van de verdachte spreken.
Ten tweede heeft de rechtbank ernaar gestreefd de op te leggen straf zo veel mogelijk in lijn te brengen met de straffen die worden opgelegd in de zaken van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Daarbij geldt dat in grote lijnen dezelfde staf wordt opgelegd. Daarvoor bestaat aanleiding omdat de verdachte weliswaar het ernstigste feitelijk handelen kan worden verweten, maar dat hij wel de jongste is (destijds dertien jaar) en de feiten hem in verminderde mate kunnen worden toegerekend. De [medeverdachte 2] op zijn beurt is aanzienlijk ouder (destijds zeventien jaar), maar zijn feitelijke betrokkenheid is geringer is geweest dan die van de verdachte. De [medeverdachte 1] op zijn beurt zit er tussenin (destijds vijftien jaar), maar heeft anders dan de verdachte ook een zware mishandeling begaan.
Ten derde, gelet op het bovengenoemd uitgangspunt uit het IVRK: het voor langere tijd opsluiten van een inmiddels veertienjarige jongen met de hiervoor genoemde problematiek, zal naar verwachting van de rechtbank, gelet op het feit dat een jeugdgevangenis nou eenmaal een negatieve omgeving is, het risico op nieuwe strafbare feiten eerder vergroten. Bovendien zou één en ander de voortgang van de zo noodzakelijke begeleiding van de verdachte doorkruisen, met aannemelijk dezelfde risico’s.
Alles overwegende zal de rechtbank een jeugddetentie opleggen voor de duur van 180 dagen, met aftrek van de voorlopige hechtenis, waarvan 109 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De door de Raad en jeugdreclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en het toezicht en de begeleiding door de jeugdreclassering zijn passend en geboden ten behoeve (van het behoud) van de positieve ontwikkeling van de verdachte.
Daarnaast legt de rechtbank een taakstraf bestaande uit een werkstraf op voor de duur van 100 uren, bij niet voldoen te vervangen door 50 dagen jeugddetentie.
Dadelijke uitvoerbaarheidDe verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten poging doodslag en openlijk geweld. De rechtbank heeft gelet op de ernst van de feiten en de rapportages van de psycholoog en de Raad, waaruit naar voren komt dat de verdachte tot gewelddadig gedrag kan komen. Er is bij de verdachte sprake van gevoelens van inadequatie, een onvoldoende geïnternaliseerd geweten, een beperkt mentaliserend vermogen, beperkt zicht op het eigen gevoelsleven, wantrouwen jegens anderen en een inadequate coping. De rechtbank is van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.