ECLI:NL:RBDHA:2024:4366

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
10781323 RP VERZ 23-50636
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens schending van re-integratieverplichtingen en nevenwerkzaamhedenbeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 20 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en zijn werkgever, Draagkracht Logistics B.V. De werknemer, die sinds 1 februari 2020 in dienst was, was arbeidsongeschikt verklaard en had een re-integratieverplichting. De werkgever ontdekte echter dat de werknemer tijdens zijn arbeidsongeschiktheid werkzaamheden verrichtte bij een ander verhuisbedrijf, wat in strijd was met een nevenwerkzaamhedenbeding. De werkgever heeft de werknemer op staande voet ontslagen, wat de werknemer onrechtmatig achtte en daarom een verzoek indiende voor een billijke vergoeding, een gefixeerde schadevergoeding en een transitievergoeding. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat de werknemer zijn re-integratieverplichtingen had geschonden en niet eerlijk was geweest over zijn werkzaamheden bij de derde partij. De rechter wees alle verzoeken van de werknemer af en veroordeelde hem in de proceskosten. Het verzoek van de werkgever om de kosten van het ingeschakelde bedrijfsrecherchebureau vergoed te krijgen, werd afgewezen omdat dit onvoldoende was onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANKDEN HAAG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats 's-Gravenhage
CK/C.
Zaaknummers: 10781323 RP VERZ 23-50636 en 10785959 RP VERZ 23-50643
Beschikking van 20 februari 2024
In de zaak van:
[naam 1],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: Werknemer,
gemachtigde: mr. N.M. Fakiri,
tegen
DRAAGKRACHT LOGISTICS B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Zoetermeer,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
hierna te noemen: Draagkracht,
gemachtigde: mr. T. van Liempt.

1.De procedure

1.1.
Op 5 november 2023 is het verzoekschrift (abusievelijk aangeduid als verweerschrift) met producties afkomstig van Werknemer digitaal ter griffie ingekomen. Bij brief van 23 januari 2024 zijn door Werknemer nog aanvullende producties in het geding gebracht. Op 22 januari 2024 is ter griffie het verweerschrift met producties afkomstig van Draagkracht ontvangen.
1.2.
Op 6 november 2023 is bij verzoekschrift het tegenverzoek van Draagkracht ontvangen. Op 18 januari 2024 is het door Werknemer ingediende verweerschrift hiertegen ontvangen.
1.3.
Bij brief van 4 december 2023 zijn partijen opgeroepen voor de gezamenlijke mondelinge behandeling van 30 januari 2024. Bij die gelegenheid is Werknemer in persoon verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Namens Draagkracht zijn verschenen [naam 2] en [naam 3] bijgestaan

2.De feiten

2.1.
Per 1 februari 2020 is tussen partijen een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd tot stand gekomen. Reeds vanaf juli 2018 verrichtte Werknemer werkzaamheden voor Draagkracht via een detacheringsbureau.
2.2.
Werknemer vervulde de functie van verhuizer met een arbeidsduur van 40 uur per week tegen een bruto maandsalaris van € 2.553,93 exclusief emolumenten.
2.3. 9
9 juli 2022 is Werknemer arbeidsongeschikt.
2.4.
Op 26 juli 2022, 8 september 2022, 6 oktober 2022, 13 april 2023, 9 juni 2023 en 28 juli 2023 heeft Werknemer een bedrijfsarts gesproken. Bij die gelegenheden werd door de bedrijfsarts – samengevat – geconstateerd dat Werknemer vanwege fysieke klachten een verminderde belastbaarheid heeft en zijn er beperkingen ten aanzien van persoonlijk functioneren, dynamisch handelen en statische houdingen geconstateerd waarmee in de re-integratie rekening moet worden gehouden. Op 6 oktober 2022 wordt voor het eerst mediation geadviseerd door de bedrijfsarts vanwege beperkingen van Werknemer door werkgerelateerde factoren. Op 20 september 2023 stond de volgende afspraak bij de bedrijfsarts gepland.
2.5.
Op 6 juli 2023 is een (concept; 13 juli 2023 de definitieve) Rapportage Arbeidsdeskundig Onderzoek uitgebracht door de bedrijfsarts. Uit dit onderzoek blijkt – kortweg – dat de functie van Werknemer bij Draagkracht op basis van de belastbaarheid van Werknemer niet passend en ook niet passend te maken is, waardoor naar re-integratiemogelijkheden moet worden gekeken bij een andere werkgever. Draagkracht wordt door de bedrijfsarts opgedragen zo spoedig mogelijk een re-integratiebureau in te schakelen om Werknemer te helpen bij dit zogeheten Tweede Spoortraject.
2.6.
Bij e-mail van 6 juli 2023 heeft Draagkracht aan Werknemer, voor zover relevant, bericht dat zij een externe partij gaat inschakelen die met Werknemer het Tweede Spoor gaat bespreken, welke toezegging is herhaald tijdens een mondeling gesprek dat tussen partijen heeft plaatsgevonden op 18 juli 2023. Op dat moment werd Werknemer reeds bijgestaan door een advocaat.
2.7.
Op 31 juli 2023, 1 augustus 2023 en 10 augustus 2023 heeft Draagkracht aan Werknemer toestemming verzocht het Tweede Spoortraject op te starten. Op 31 augustus 2023 heeft een gesprek tussen partijen plaatsgevonden, waarin door Werknemer alsnog toestemming is gegeven.
2.8.
Op 17 augustus 2023 ontving Draagkracht een melding dat Werknemer werkzaam was bij een ander verhuisbedrijf in Den Haag. Naar aanleiding van die melding heeft Draagkracht een bedrijfsrecherchebureau ingeschakeld.
2.9.
Het bedrijfsrecherchebureau heeft aan Draagkracht gerapporteerd dat Werknemer op 17 en 25 augustus 2023 urenlang werkzaamheden heeft verricht die verband houden met een verhuizing, zoals het in- en uitladen van een vrachtwagen.
2.10.
Op 6 september 2023 heeft Draagkracht, in de persoon van [naam 3] , Werknemer in een gesprek geconfronteerd met de bevindingen van het bedrijfsrecherchebureau. Werknemer heeft ontkend dat het hem betrof.
2.11.
Op 6 september 2023 is Werknemer door Draagkracht op staande voet ontslagen met als reden dat Werknemer tijdens zijn arbeidsongeschiktheid elders werkzaamheden heeft verricht. Bij brief van 7 september 2023 heeft Draagkracht het ontslag op staande voet schriftelijk bevestigd. In die brief staat, zakelijk weergegeven, het volgende:

Ontslag op staande voet
Je werkt elders, in identiek of soortgelijk werk, terwijl je naar verluidt arbeidsongeschikt bent voor het werk als verhuizer.
[…]
Onze conclusies zijn onder meer dat je oneerlijk bent over je belastbaarheid en je mogelijkheden om bedongen of passende arbeid te verrichten, dat je klachten en beperkingen geheel of deels fingeert, dat je verzwijgt dat je wél in staat bent bedongen of in ieder geval passende arbeid te verrichten en/of dat je verzwijgt elders (soortgelijk) werk te doen, bovendien ook tijdens jouw reguliere werktijden bij Draagkracht, dit ook nog eens in strijd met het nevenwerkzaamhedenbeding.
[…]
[naam 3] heeft jou bijgevolg te kennen gegeven dat jouw handelwijze zoals hiervoor weergegeven voor Draagkracht onacceptabel is. Jij hebt ons vertrouwen op ernstige wijze en onherstelbaar beschadigd door de hiervoor omschreven handelwijze(n) en uitlatingen. Je laat ook nog eens, voor zover relevant, geen zelfinzicht zien en bent niet eerlijk over je handelwijze(n), ook vandaag niet nadat je met sluitend bewijs wordt geconfronteerd.”
2.12.
Bij brief van 25 september 2023 heeft (de gemachtigde van) Werknemer aan Draagkracht kenbaar gemaakt het ontslag op staande voet onrechtmatig te achten en verzoekt hij tot toezending van zijn personeelsdossier.

3.Het geschil; het verzoek

3.1.
Werknemer heeft de kantonrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, verzocht (samengevat):
Draagkracht te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding van € 22.741,34 bruto;
Draagkracht te veroordelen tot betaling van een fixeerde schadevergoeding van
€ 7.661,80 bruto;
Draagkracht te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding van € 4.841,61 bruto;
met veroordeling van Draagkracht in de proceskosten.
3.2.
Werknemer heeft aan zijn verzoeken ten grondslag gelegd dat het ontslag op staande voet onrechtmatig is omdat het (1) niet onverwijld is verleend aan Werknemer, (2) niet is voldaan aan de mededelingseis en (3) geen sprake is van een dringende reden. Werknemer is zonder dat daar een vergoeding tegenover stond meegelopen bij een ander bedrijf om uitvoering te geven aan het Tweede Spoortraject, het traject waarover tussen partijen overeenstemming bestond. De handelwijze van Werknemer is daarmee geheel in overeenstemming met het advies van de bedrijfsarts. Van nevenactiviteiten is daardoor geen sprake. Een andere sanctie was beter op zijn plaats geweest aangezien partijen hadden afgesproken het enkel het Tweede Spoortraject te volgen waarmee vast stond dat Werknemer niet zou terugkeren naar Draagkracht.
3.3.
Draagkracht heeft geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken van Werknemer en instandhouding van het ontslag op staande voet. Draagkracht heeft aangevoerd dat sprake is van een dringende reden aangezien is vastgesteld dat Werknemer heeft gelogen over de aard en omvang van zijn beperkingen en dat hij heeft gelogen over zijn werkzaamheden bij een derde. Op Werknemer rust een re-integratieverplichting en die heeft hij overtreden door het verrichten van nevenactiviteiten bij een concurrent van Draagkracht. Na een degelijk onderzoek naar de onregelmatigheden heeft Draagkracht vervolgens zowel het ontslag als de mededeling van de dringende reden onverwijld medegedeeld aan Werknemer.
3.4.
De overige stellingen en weren van partijen komen hierna, voor zover relevant, aan de orde.

4.Het geschil; het (zelfstandig) tegenverzoek

4.1.
Draagkracht heeft verzocht Werknemer te veroordelen tot betaling van een bedrag van
€ 5.468,86, nog te vermeerderen met de rente en met veroordeling van Werknemer in de proceskosten.
4.2.
Op grond van artikel 6:95 BW in samenhang met artikel 6:96 lid 2 BW heeft Draagkracht vergoeding van de onderzoekskosten gevorderd. Het gaat om kosten die in redelijkheid zijn gemaakt in verband met de aansprakelijkheid scheppende gebeurtenis die Werknemer kan worden toegerekend.
4.3.
Werknemer heeft primair geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek van Draagkracht, met veroordeling van Draagkracht in de kosten. Hij heeft daartoe aangevoerd hetgeen hij bij zijn verzoek heeft aangevoerd, namelijk dat het aan hem verleende ontslag op staande voet onrechtmatig is. Subsidiair, indien het ontslag op staande voet rechtmatig wordt geoordeeld, dient de schadevergoeding te worden gematigd tot een maand loon.

5.De beoordeling van het verzoek

5.1.
De wet bepaald dat zowel de werkgever als de werknemer bevoegd zijn de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
Dringende reden
5.2.
Uit artikel 7:677 BW volgt dat ontslag op staande voet slechts aan de orde is als een arbeidsovereenkomst wegens een correct en terecht aangevoerde dringende reden wordt opgezegd. Als dringende reden in de zin van artikel 7:678 lid 1 BW worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen. Tot deze omstandigheden behoren onder meer de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals diens leeftijd, de aard en duur van het dienstverband en de gevolgen van het ontslag op staande voet.
5.3.
Als dringende reden aan het ontslag op staande voet van Werknemer is door Draagkracht gelegd dat Werknemer ondanks zijn arbeidsongeschiktheid voor de uitoefening van de functie van verhuizer en ondanks het tussen partijen overeengekomen verbod tot het verrichten van nevenactiviteiten, vergelijkbaar werk bij een derde heeft verricht en dat Werknemer dat en over zijn beperkingen heeft verzwegen dan wel gelogen tegen Draagkracht. Dat Werknemer tijdens zijn arbeidsongeschiktheid werkzaamheden bij een derde verrichtte zonder dit aan Draagkracht te melden, is uiteindelijk, niettegenstaande zijn eerdere ontkenning daarvan op 6 september 2023, door Werknemer erkend. Ook wordt het bestaan van het nevenactiviteitenbeding niet (langer) betwist door Werknemer. Met het verrichten van de nevenwerkzaamheden heeft Werknemer een op hem rustende re-integratieverplichting overtreden, aldus Draagkracht. Werknemer heeft evenwel aangevoerd dat hij geen vergelijkbaar werk verrichtte bij de derde en er bovendien geen sprake was van arbeid waar loon tegenover stond; hij draaide slechts als proef mee, naar zijn zeggen in het kader van het Tweede Spoortraject. Daarnaast heeft Draagkracht volgens Werknemer geen actueel oordeel van de bedrijfsarts of het UWV, is er geen arbeidsdeskundige analyse en is Werknemer niet opgeroepen voor een nieuw oordeel over zijn belastbaarheid.
5.4.
Dat partijen op enig moment overeenstemming hebben bereikt over het volgen van het Tweede Spoortraject, waarbij sprake is van externe re-integratie en er dus passende werkzaamheden bij een andere werkgever moeten worden verricht, doet niet af aan de dringende reden. Het neemt namelijk niet weg dat Werknemer bij een derde werkzaamheden verrichtte die feitelijk hetzelfde inhielden als de werkzaamheden waar hij bij Draagkracht arbeidsongeschikt voor was verklaard door de bedrijfsarts. Dat het niet om vergelijkbaar of soortgelijk werk zou gaan, zoals Werknemer heeft aangevoerd en Draagkracht heeft bestreden, verwerpt de kantonrechter, mede gelet op hetgeen het bedrijfsrecherchebureau bij zijn observaties heeft geconstateerd. Daarbij is niet relevant dat Werknemer gratis proefdraaide bij de derde, maar wel relevant is dat er bij die derde taken werden uitgevoerd door Werknemer die vergelijkbaar zijn met de taken die Werknemer in zijn functie bij Draagkracht moest uitvoeren en waarvoor Werknemer ten opzichte van de bedrijfsarts beperkingen had aangevoerd. Draagkracht heeft dit in haar verweerschrift aan de hand van de Functionele Mogelijkhedenlijst, een zogeheten FML, en de bevindingen van de bedrijfsrecherche uitgebreid per beperking en taak toegelicht terwijl Werknemer een en ander slechts in algemene zin heeft bestreden.
5.5.
Het oordeel van de bedrijfsarts dateerde van 28 juli 2023, de maand voorafgaand aan de periode waarin Werknemer werkzaamheden bij derde verrichtte in augustus 2023. Dat oordeel van de bedrijfsarts, waarin Werknemer marginaal belastbaar is bevonden en zijn belastbaarheid als sterk wisselend wordt beoordeeld, is dan ook actueel, terwijl de volgende afspraak bij de bedrijfsarts stond gepland op 20 september 2023. Werknemer stond dus ingepland bij de bedrijfsarts voor een nieuw oordeel over zijn belastbaarheid. Daar komt nog bij dat voorafgaand aan het oordeel van de bedrijfsarts van 28 juli 2023 op 9 juni 2023 een FML is opgesteld en voorts nog een arbeidsdeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden waarvan het definitieve rapport is uitgebracht op 13 juli 2023. Terecht heeft Draagkracht aangevoerd dat het dan aan Werknemer is een deskundigenoordeel aan te vragen indien hij zich niet kan verenigen met het oordeel van de bedrijfsarts. Dat is niet gebeurd zodat het oordeel van de bedrijfsarts van 28 juli 2023 als uitgangspunt heeft te gelden. In het licht van deze omstandigheden acht de kantonrechter het dan ook niet onbegrijpelijk dat Draagkracht van mening is dat Werknemer niet open en eerlijk is geweest over zijn klachten en beperkingen. Bovendien verrichtte Werknemer reeds werkzaamheden bij de derde voordat hij op 31 augustus 2023 instemde met het gewijzigde plan van aanpak om enkel het Tweede Spoortraject te volgen, dus was vóór de 31e meer dan alleen de externe re-integratie(verplichtingen) aan de orde. Overigens stond met het bij uitsluiting volgen van het Tweede Spoortraject, anders dan Werknemer heeft aangevoerd, helemaal niet vast dat hij niet zou kunnen terugkeren naar Draagkracht. In de rapportage van het arbeidsdeskundig onderzoek van 13 juli 2023 staat namelijk dat “
[o]ok nadat de re-integratieactiviteiten in het tweede spoor zijn opgestart terugkeer in het eigen of ander werk bij de eigen werkgever voorop [blijft] staan”.
5.6.
Bij het voorgaande is naar het oordeel van de kantonrechter ook relevant dat het opstarten van het Tweede Spoortraject niet anders dan bedoeld kan zijn om Werknemer bij een andere werkgever te plaatsen in een andere functie dan verhuizer. Immers, bij Draagkracht is/was geen andere geschikte functie voor Werknemer beschikbaar, reden waarom de re-integratie in het Tweede Spoor bij een andere werkgever zou worden ingezet. Daarbij past niet dat Werknemer bij een andere werkgever in dezelfde functie als bij Draagkracht, namelijk in de functie van verhuizer aan de slag is gegaan, terwijl de bedrijfsarts hem voor deze werkzaamheden bij Draagkracht lichamelijk ongeschikt had verklaard.
5.7.
Voorts weegt de omstandigheid mee dat partijen in de arbeidsovereenkomst een nevenwerkzaamhedenbeding zijn overeengekomen waardoor Werknemer zonder toestemming van Draagkracht geen werkzaamheden mag verrichten die “
enige schijn van belangenverstrengeling kunnen opleveren”. Vast staat dat Werknemer voor de werkzaamheden die hij bij de derde verrichtte geen toestemming heeft gevraagd en gekregen van en deze ook niet heeft medegedeeld aan Draagkracht. Daarmee heeft Werknemer ook nog in strijd gehandeld met het nevenwerkzaamhedenbeding.
5.8
De aard en ernst van de dringende reden is naar het oordeel van de kantonrechter dusdanig dat deze een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt. Door Werknemer is verder ook niet toegelicht welke (persoonlijke) omstandigheden tot een ander oordeel zouden moeten leiden en waarom. De omstandigheid dat Werknemer sinds 2018 werkzaam is voor Draagkracht is in ieder geval onvoldoende. Ook de omstandigheid dat hij arbeidsongeschikt moet worden geacht is onvoldoende want hoewel Werknemer marginaal belastbaar is bevonden, is steeds de primaire focus terugkeer in het werk waarvoor Werknemer is uitgevallen en is hij kennelijk zelf ook van mening één en ander aan werkzaamheden behorend bij zijn functie bij Draagkracht te kunnen verrichten. In dat licht zou het Tweede Spoor opgestart worden voor het geval dat Werknemer niet binnen redelijke termijn in zijn oude functie bij Draagkracht zou kunnen terugkeren, een en ander met het oog op de termijn van 104 weken arbeidsongeschiktheid en de doorbetalingsverplichtingen van Draagkracht gedurende deze periode.
5.9
Naar het oordeel van de kantonrechter is de door Draagkracht aangevoerde en door Werknemer erkende reden van het ontslag op staande voet, de feiten en omstandigheden in samenhang bezien, een dringende in de zin van artikel 7:678 BW.
Onverwijlde opzegging
5.1
Volgens Werknemer is onduidelijk waarom Draagkracht tot 6 september 2023 heeft gewacht met het ontslag opstaande voet, waardoor het niet onverwijld is gegeven. Draagkracht heeft dat bestreden en aangevoerd dat zij op 5 september 2023 het onderzoeksrapport ontving, waarna zij op 6 september 2023 hierover met Werknemer heeft gesproken waarna het ontslag op staande voet volgde dat bij brief van 7 september 2023 aan Werknemer is bevestigd. Deze gang van zaken met betrekking tot de opzegging blijkt ook uit de in het geding gebrachte stukken en is naar het oordeel van de kantonrechter onverwijld geweest. Vaste rechtspraak is dat onderzoeksresultaten enige tijd mogen worden afgewacht en in het kader van de zorgvuldigheid zelfs moeten worden afgewacht. Op 29 augustus 2023 heeft de laatste observatie door het bedrijfsrecherchebureau plaatsgevonden, dat een week later heeft gerapporteerd aan Draagkracht, waarna Draagkracht direct heeft gehandeld door Werknemer de volgende dag op te roepen voor een gesprek. Draagkracht was op 31 augustus 2023 nog in afwachting van een rapport en daarmee, anders dan Werknemer kennelijk meent, niet gehouden Werknemer hierover en over de mogelijke gevolgen ervan alvast te informeren.
Onverwijlde mededeling van de dringende reden
5.11
Voorts moet voor Werknemer aanstonds duidelijk zijn geweest welke door Draagkracht aangemerkte dringende reden(en) aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst ten grondslag wordt of worden gelegd, althans daarover kan in redelijkheid geen enkele twijfel bestaan bij Werknemer. Dat is volgens Werknemer niet het geval aangezien Draagkracht in de persoon van [naam 3] niet reeds op 6 september 2023 tijdens het gesprek dat [naam 3] met Werknemer had, de dringende reden heeft medegedeeld.
5.12
Met de komst van de Wet werk en zekerheid (Wwz) in 2015 is in lijn met de wetsgeschiedenis en de rechtspraak “
ondergelijktijdigemededeling” vervangen door “
onderonverwijldemededeling”. Daarmee is gecodificeerd dat er een korte tijdspanne mag bestaan tussen de opzegging en de mededeling. Op 6 september 2023 heeft Draagkracht in de persoon van [naam 3] ontslag op staande voet gegeven aan Werknemer, waarvan de dringende redenen Werknemer de volgende dag schriftelijk zijn medegedeeld. Daarmee is naar het oordeel van de kantonrechter sprake van de toegestane korte tijdspanne en is zodoende voor Werknemer aanstonds duidelijk geweest welke dringende redenen Draagkracht ten grondslag heeft gelegd aan het ontslag zodat Werknemer in staat was zijn standpunt met betrekking tot het ontslag te bepalen en wist met welke ontslaggrond hij in dit rechtsgeding zou worden geconfronteerd.
Conclusie
5.13
Het aan Werknemer gegeven ontslag op staande voet is rechtsgeldig en daarmee niet in strijd met de daarvoor geldende voorschriften. Dit betekent dat geen sprake is van een onregelmatige opzegging en/of ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van Draagkracht waardoor er geen recht op een billijke vergoeding en geen recht op een gefixeerde schadevergoeding bestaat. Deze verzoeken zullen dan ook worden afgewezen.
5.14
Volgens de Hoge Raad kan een terecht gegeven ontslag op staande voet toch leiden tot een transitievergoeding omdat aan beide figuren verschillende eisen worden gesteld. Voor het aannemen van een dringende reden is immers niet vereist dat de werknemer van zijn gedragingen een verwijt kan worden gemaakt. In het onderhavige geval kan Werknemer echter wel een verwijt van zijn gedragingen worden gemaakt. Onder de geschetste omstandigheden had Werknemer dienen na te laten voor een derde werkzaamheden te verrichten. Werknemer had naar Draagkracht open en eerlijk moet zijn over zijn klachten en beperkingen en zonodig een deskundigenoordeel moeten aanvragen. Door te handelen zoals Werknemer heeft gedaan, heeft hij de op hem rustende re-integratieverplichtingen geschonden nog daargelaten dat hij ook op grond van het nevenwerkzaamhedenbeding zijn werkzaamheden bij de derde had moeten melden aan Draagkracht. Gelet op het voorgaande bestaat ook geen recht op een transitievergoeding.
5.15
Alle verzoeken van Werknemer zullen derhalve worden afgewezen, met veroordeling van hem in de proceskosten die begroot worden op € 528,00 (2,00 punten van € 264,00 elk).

6.De beoordeling van het (zelfstandig) tegenverzoek

6.1.
Draagkracht heeft op grond van artikel 6:95 BW in samenhang met artikel 6:96 lid 2 BW de kosten van het door haar ingeschakelde bedrijfsrecherchebureau ad € 5.468,86 van Werknemer gevorderd. Artikel 6:95 BW bepaalt dat het moet gaan om een wettelijke verplichting tot schadevergoeding, dus om een uit de wet of het ongeschreven recht voortvloeiende verplichting tot vergoeding van schade. Alsdan is afdeling 10 van boek 6 BW van toepassing. In artikel 6:96 BW is de dubbele redelijkheidstoets van de kosten besloten.
6.2.
Draagkracht heeft evenwel niet aangevoerd om welke wettelijke verplichting tot schadevergoeding het gaat. De klemt te meer omdat het bedrijfsrecherchebureau op initiatief van Draagkracht en buiten de directe invloedsfeer van Werknemer is ingeschakeld ter vaststelling van het vermoedelijke plichtsverzuim van Werknemer. Daarmee is evenwel nog geen antwoord gegeven op de (voor)vraag of, in het kader van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding, sprake is van schade als gevolg van de gebeurtenis waarop aansprakelijkheid berust. Hoewel de onderzoeksresultaten van het bedrijfsrecherchebureau een dringende reden opleverden voor het aan Werknemer verleende ontslag op staande voet, levert dit, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet automatisch een rechtens relevant causaal verband op tussen de kosten van het bedrijfsrecherchebureau en de Werknemer verweten gedraging. Dit betekent dat het tegenverzoek als onvoldoende onderbouwd zal worden afgewezen. Aan de beoordeling of de kosten de zogeheten dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 BW doorstaan wordt bij deze stand van zaken dan ook niet toegekomen.

7.De beslissing

De kantonrechter
In de inleidende verzoeken
7.1.
wijst de verzoeken van Werknemer af,
7.2.
veroordeelt Werknemer tot betaling van de kosten van de procedure, begroot op € 528,00 als het aan de gemachtigde van Draagkracht toekomende salaris;
7.3.
verklaart deze beschikking wat de betreft de proceskostenveroordeling van Werknemer uitvoerbaar bij voorraad.
In het tegenverzoek
7.4.
wijst het verzoek van Draagkracht af;
7.5.
veroordeelt Draagkracht tot betaling van de kosten van de procedure, begroot op € 330,00 als het aan de gemachtigde van Werknemer toekomende salaris.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.W.D. Bom en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2024.