ECLI:NL:RBDHA:2024:4348

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
NL24.286
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 januari 2024 uitspraak gedaan over de onrechtmatige bewaring van eiser, die van Surinaamse nationaliteit is. Eiser was op 27 december 2023 staande gehouden door de politie, maar de rechtbank oordeelde dat uit het proces-verbaal van bevindingen onvoldoende duidelijk bleek op grond van welke bevoegdheid eiser was staandegehouden. Er was geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf, waardoor de staandehouding en de daaropvolgende bewaring onrechtmatig waren. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en beval de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 9 januari 2024.

Daarnaast heeft de rechtbank de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.430,- aan eiser, als compensatie voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. De rechtbank heeft ook verweerder in de proceskosten van eiser veroordeeld tot een bedrag van € 1.750,-. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.286
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

[V-Nummer]
(gemachtigde: mr. J. van Appia),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.P.M. Wuite).

Procesverloop

Bij besluit van 27 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook is verschenen mw. [naam] , partner van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 9 januari 2024;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.430,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,00.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Surinaamse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op
[geboortedatum] 1970.
2. De rechtbank is van oordeel dat uit het proces-verbaal van bevindingen van
27 december 2023 onvoldoende duidelijk blijkt op grond waarvan eiser is staande gehouden. Volgens het proces-verbaal zou eiser zijn herkend door de verbalisanten vanwege ‘
een eerder verspreide aandachtsvestiging’. Dat is volgens de verbalisanten een lijst
‘waarop personen staan die gezocht worden door de politie en waarvan de identiteit nog onbekend is’. Hieruit valt naar het oordeel van de rechtbank niet op te maken waarom eiser op die lijst terecht is gekomen en op grond waarvan hij (nog steeds) gezocht werd en hij staande mocht worden gehouden. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat uit het uittreksel Justitiële Documentatie volgt dat eiser al ruim 25 jaar niet verdacht is geweest van strafbare feiten. Verweerders stelling dat uit het proces-verbaal blijkt dat de verbalisanten op dat moment werkzaam waren voor het basisteam recherche VVC (veel voorkomende criminaliteit, aldus verweerder) en dat daaruit al volgt dat de aanleiding voor het staande houden van eiser strafrechtelijk van aard was, acht de rechtbank onvoldoende. Nu uit het proces-verbaal niet afdoende volgt op grond van welke bevoegdheid eiser is staandegehouden en om zijn identiteit is gevraagd, moet het er voor worden gehouden dat sprake was van een vreemdelingrechtelijke staandehouding. Het proces-verbaal geeft echter ook geen blijk van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Vw opleveren. De staandehouding is daarom onrechtmatig. Eisers beroepsgrond slaagt.
3. Verweerder heeft geen belangen gesteld, op grond waarvan geoordeeld moet worden dat de niet-rechtmatige staandehouding niet aan de rechtmatigheid van de bewaring in de weg staat.
4. Het beroep is dan ook gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 9 januari 2024. Wat eiser verder heeft aangevoerd hoeft daarom niet te worden besproken.
5. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 14 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 1 x € 130,- (verblijf politiecel) en 13 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.430,-.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2024 door mr. R.H.G. Odink, rechter, in aanwezigheid van D.P. van Middelkoop, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.