ECLI:NL:RBDHA:2024:434

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
AWB 23-14666 en NL23.39391
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsingsbesluit en vrijheidsbeperkende maatregel in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, van Somalische nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een plaatsingsbesluit en een vrijheidsbeperkende maatregel die op 19 november 2023 door de verweerders waren opgelegd. Eiser stelde dat hij op 18 november 2023 al feitelijk in de Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) verbleef, zonder dat daar een geldig besluit aan ten grondslag lag. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiser gegrond was, omdat hij inderdaad zonder een plaatsingsbesluit en vrijheidsbeperkende maatregel in de HTL verbleef. De rechtbank veroordeelde de verweerders tot betaling van proceskosten en een schadevergoeding van € 50,00 aan eiser voor de immateriële schade die hij had geleden door de onterecht opgelegde beperkingen in zijn bewegingsvrijheid. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel ongegrond, maar oordeelde dat de feitelijke handeling van de verweerders onrechtmatig was. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een correcte procedure bij het opleggen van vrijheidsbeperkingen in het kader van vreemdelingenrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39391

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren [geboortedatum],
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa), verweerder 1,

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder 2,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2023 heeft verweerder 1 besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen (hierna: het plaatsingsbesluit).
Bij besluit van 19 november 2023 heeft verweerder 2 aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen bestreden besluit 1 staat geregistreerd onder het zaaknummer AWB 23/14666. Het beroep tegen bestreden besluit 2 staat geregistreerd onder het zaaknummer NL23.39391.
Verweerders hebben een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 5 januari 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Verweerder 1 heeft geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan een gedraging die is te kwalificeren als een gedraging met een zeer grote impact.
1.1.
Eiser verblijft sinds 2 augustus 2023 in de opvang van het COa en is meerdere malen negatief in beeld geweest bij het COa. Zo is eiser meermaals verbaal agressief geweest jegens personeel en medebewoners en heeft hij dertienmaal de huisregels overtreden. Het COa heeft in het licht van deze gebeurtenissen onder andere driemaal eiser een waarschuwing gegeven, driemaal een correctiegesprek met eiser gevoerd, eenmaal een gedragsbeïnvloedingsmaatregel opgelegd en tienmaal een ROV-maatregel opgelegd. Deze gebeurtenissen worden door eiser niet bestreden.
1.2.
Op 24 september 2023 heeft er een incident (hierna: het incident) plaatsgevonden waarbij eiser volgens verweerder 1 intimiderend en bedreigend gedrag heeft vertoond en waarbij het veiligheidsgevoel en de leefbaarheid op de opvanglocatie ernstig zijn verstoord. Volgens verweerder 1 had dit incident een zeer grote impact. Omdat eiser blijft volharden in onacceptabel en agressief gedrag, en om de veiligheid op de reguliere locatie te waarborgen heeft verweerder 1 besloten om eiser in de HTL op te nemen. Eiser heeft vanaf 24 september 2023 in de HTL verbleven. Nadat eiser de HTL vrijwillig had verlaten heeft hij zich op 18 november 2023 weer gemeld in Ter Apel voor opvang. Aangezien eiser recht had op opvang maar de periode op grond van de aan hem opgelegde maatregel in de HTL nog niet had volbracht, is op 19 november 2023 opnieuw besloten tot plaatsing in de HTL en is opnieuw een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd.
2. Op 19 november heeft verweerder 2 de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw 2000 aan eiser opgelegd en hem verplicht om zich met ingang van 19 november 2023 in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bijgevoegde plattegrond aangegeven gebieden, op te houden. Verweerder 2 heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en heeft ter motivering van dit besluit verwezen naar het plaatsingsbesluit waarin de incidenten die zich hebben voorgedaan zijn toegelicht. Verweerder 2 is niet gebleken van omstandigheden om af te zien van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
Standpunten van partijen
3. Aangaande het incident stelt eiser dat een minderjarige medebewoner agressief is geweest jegens eiser en dat eiser daarom slachtoffer, niet agressor, is. Dat eiser in zijn boosheid heeft gezegd het heft in eigen handelen te zullen nemen en kinderen wat aan te doen is niet verstandig maar dient wel te worden beschouwd tegen de achtergrond dat eiser dit heeft gezegd kort nadat hij het slachtoffer is geworden van verbale agressie gepleegd door deze minderjarige. Volgens eiser gaat de maatregel hier ten onrechte aan voorbij. Uit de verslaglegging volgt verder dat eiser zijn onvrede over het COa in het algemeen uitte en dat zijn ongenoegen niet tegen een specifieke medewerker van het COa was gericht.
3.1.
Eiser stelt verder dat, nu de HTL-plaatsing is gebaseerd op een advies van de politie, dit advies bij de bestreden beschikking gevoegd had moeten worden. Nu dit niet is gebeurd, dient de maatregel volgens eiser onrechtmatig te worden geacht wegens een gebrekkige motivering.
3.2.
Tot slot merkt eiser op dat hij al op 18 november 2023 in de HTL is geplaatst terwijl de maatregel dateert van 19 november 2023. Eiser heeft daarom in ieder geval één dag in de HTL verbleven zonder dat daaraan een plaatsingsbeschikking alsmede een maatregel van vrijheidsbeperking ten grondslag lag.
4. Verweerder 1 stelt zich op het standpunt dat het feit dat eiser stelt te zijn uitgescholden door een minderjarige medebewoner hem nog niet het recht geeft om zich zo agressief tegenover COa-medewerkers en beveiligers te gedragen. De stelling van eiser dat zijn ongenoegen niet tegen één COa medewerker was gericht, wordt ook niet gevolgd door verweerder 1. Het verslag van het incident geeft immers een geheel andere lezing. Duidelijk blijkt hieruit dat eiser zijn agressie meerdere keren richtte tegen een COa-medewerker en ook duidelijk met zijn vinger naar deze medewerkers wees.
4.1.
Eiser ontkent bovendien niet dat hij heeft gezegd dat hij het heft in eigen hand zal nemen en de kinderen de volgende keer fysiek en seksueel zal misbruiken. Nog daargelaten tegen welke achtergrond eiser dit heeft gezegd, is het terecht als zeer verontrustend beschouwd. Verweerder 1 heeft deze uiting terecht zeer serieus genomen. Met deze uiting kan verweerder 1 de veiligheid voor de kinderen en personeel op de locatie niet waarborgen. Hierbij is eveneens betrokken dat eiser al meerdere incidenten op zijn naam heeft staan, waarbij agressie en grensoverschrijdend gedrag een rol hebben gespeeld. Het advies van de politie om eiser in de HTL te plaatsen is hierin volgens verweerder 1 meegenomen en is duidelijk gemotiveerd in het bestreden besluit.
4.2.
Verweerder 1 stelt tot slot dat eiser pas laat bij de HTL aankwam en er op dat moment geen maatregel meer opgelegd kon worden. Nu eiser een verklaring van vrijwillig verblijf heeft ondertekend is zijn verblijf in de HTL zonder geldige rechtstitel geen probleem. Immers, uit deze verklaring volgt dat de huisregels van het COa en de HTL niet op eiser van toepassing waren en dat het verblijf dus geen juridische consequenties had.
Oordeel ten aanzien van het plaatsingsbesluit
5. De rechtbank volgt eiser niet in zijn argument dat hij slachtoffer, niet agressor, is en dat verweerder 1 hier ten onrechte aan is voorbij gegaan bij het opleggen van de maatregel. De gebeurtenissen an sich worden niet bestreden en verweerder 1 heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat wat er aan het incident vooraf is gegaan het gedrag van eiser niet kan rechtvaardigen. Nu eiser heeft gedreigd kinderen fysiek en seksueel te zullen misbruiken heeft verweerder het incident terecht aangemerkt als een incident met een zeer grote impact. Verweerder 1 heeft zich bovendien terecht op het standpunt gesteld dat er zich eerder incidenten hebben voorgedaan waarbij sprake was van ontoelaatbaar gedrag en agressie tegen personen. De eerder aan eiser opgelegde maatregelen, waaronder correctiegesprekken, een gedragsbeïnvloedingsmaatregel en ROV-maatregelen hebben echter geen positieve gedragsverandering bij eiser teweeggebracht.
5.1.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat het (informeel) advies van de politie niet bij het plaatsingsbesluit is gevoegd, niet leidt tot het oordeel dat de maatregel onvoldoende is gemotiveerd. De bevoegdheid tot het nemen van een plaatsingsbesluit ligt bij het COa en kan onafhankelijk van een advies van de politie worden aangewend. Nu het plaatsingsbesluit naar het oordeel van de rechtbank en gelet op het Maatregenbeleid 2021 van het COa op goede gronden is opgelegd en afdoende is gemotiveerd rustte er op verweerder 1 geen plicht om een (informeel) advies van de politie bij het plaatsingsbesluit te voegen.
5.2.
Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond.
Oordeel ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel
6. Nu de vrijheidsbeperkende maatregel voor wat betreft de motivering een verwijzing bevat naar het plaatsingsbesluit, dit besluit rechtmatig wordt geacht en nu eiser ook overigens geen gemotiveerde beroepsgronden naar voren heeft gebracht tegen dit besluit, is ook het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ongegrond.
Oordeel ten aanzien van de plaatsing in de HTL en de vrijheidsbeperking van eiser op 18 november 2023
7. Eiser heeft aangevoerd dat hij op 18 november 2023 feitelijk al in de HTL verbleef en dat hij dus één dag in de HTL heeft verbleven, zonder dat daaraan een plaatsingsbesluit en een vrijheidsbeperkende maatregel ten grondslag lag. Naar het oordeel van de rechtbank richt het beroep van eiser zich gelet daarop mede tegen een met een beschikking gelijk te stellen feitelijke handeling van verweerders 1 en 2. Naar het oordeel van de rechtbank is het daartegen gerichte beroep gegrond. Dat eiser een verklaring voor vrijwillig verblijf heeft ondertekend, doet daar niet aan af. Niet is gebleken dat voor eiser een ander regime – vergelijkbaar met een AZC – gold gedurende deze dag.
7.1.
De rechtbank gaat er daarom vanuit dat sprake is van een beperking in de bewegingsvrijheid die immateriële schade tot gevolg heeft. Die schade is geringer dan bij een vrijheidsontnemende maatregel. Hiervan uitgaande acht de rechtbank aannemelijk dat eiser immateriële schade heeft geleden van € 50,00 nu hij ten onrechte gedurende twee dagen, namelijk op 18 november 2023 en (gedeeltelijk) 19 november 2023, in zijn bewegingsvrijheid is beperkt, zodat aanleiding bestaat om de Staat der Nederlanden te veroordelen tot vergoeding aan eiser van een totaalbedrag aan schade van € 50,00.
Conclusie
8. Gelet op het oordeel in rechtsoverwegingen 7 en 7.1 ziet de rechtbank aanleiding om verweerders ieder voor de helft in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 875,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,00 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de met een beschikking gelijk te stellen feitelijke plaatsing in de HTL en de feitelijke vrijheidsbeperking gegrond;
- verklaart de beroepen tegen het plaatsingsbesluit en de vrijheidsbeperkende maatregel ongegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 50,00;
- veroordeelt verweerder 1 in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50;
- veroordeelt verweerder 2 in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.