ECLI:NL:RBDHA:2024:433

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
NL23.26312 en NL23.26313
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen van niet-begeleide minderjarigen met betrekking tot geloofwaardigheid en adequate opvang in Somalië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 17 januari 2024, wordt het beroep van twee niet-begeleide minderjarigen, eisers van Somalische nationaliteit, tegen de afwijzing van hun asielaanvraag beoordeeld. De eisers hebben op 24 december 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 9 augustus 2023 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als ongegrond is afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met de minderjarige leeftijd van eisers en dat het asielrelaas van eisers, dat onder andere mishandeling door hun tante en vrees voor rekrutering door Al-Shabaab omvat, niet geloofwaardig is geacht. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet adequaat heeft onderzocht of er voldoende opvang beschikbaar is in Somalië, wat in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt de staatssecretaris op om binnen acht weken nieuwe besluiten te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van proceskosten van €1750,- aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.26312 en NL23.26313

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

geboren op [datum],
V-nummer: [nummer],

[naam], eiser,

geboren op [datum]
V-nummer: [nummer],
beide van Somalische nationaliteit,
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. J.J. de Vries),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun asielaanvraag van eisers. Zij hebben op 24 december 2020 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij (afzonderlijke) besluiten van 9 augustus (de bestreden besluiten) heeft de staatssecretaris de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Voorts heeft de staatssecretaris eisers geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid aanhef en onder e, Vw juncto artikel 3.6a, eerste lid of artikel 3.6b, eerste lid, Vreemdelingenbesluit (Vb) verleend. Aan eisers is geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw 2000 verleend. Tevens is er geen terugkeerbesluit opgelegd.
1.1.
De rechtbank heeft het beroepen, tezamen met zaaknummer NL23.26313, op 16 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de staatssecretaris. Tevens was een tolk aanwezig.

Totstandkoming besluit

2. Op 24 december 2020 is namens eisers een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) ingediend. Op 2 juli 2021 heeft de staatssecretaris deze aanvragen als ongegrond afgewezen. Eisers hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld (onder de nummers NL21.10743 en NL21.10744). Het beroep van eisers is door deze rechtbank op 12 oktober 2021 gegrond verklaard, waarbij -kort gezegd - is geoordeeld dat verweerder geen terugkeerbesluit had mogen uitvaardigen en hetgeen tot gevolgen had dat de afwijzing van de asielaanvragen ook niet in stand kon blijven.
2.1.
Op 9 augustus 2023 heeft de staatsecretaris het bestreden besluit genomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt eerst het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvragen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
Het asielrelaas
4. Eisers leggen aan hun asielaanvragen het volgende ten grondslag. Eisers stellen dat zij na de dood van hun vader in oktober 2017 wees zijn geworden en dat zij daarop bij hun oom (broer van moederskant) en zijn vrouw zijn gaan wonen. Hier hebben ze twee en een half jaar gewoond met de nodige problemen en mishandelingen, mede vanwege het feit dat zij, in tegenstelling tot oom en tante, behoren tot de Ajuran, hetgeen door tante niet geaccepteerd werd. Eiser stelt zwaar mishandeld te zijn door zijn tante, zo zwaar dat hij zelfs voor zijn leven vreesde. Uiteindelijk zijn eisers uit huis gezet door hun tante en met behulp van hun oom naar Nederland afgereisd. Eisers vrezen, nu zij als alleenstaande minderjarigen op straat zijn komen te staan, kwetsbaar te zijn voor Al-Shabaab en zijn bang door hen gerekruteerd teworden.
Het bestreden besluit
4.1.
Het asielrelaas van eisers bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • De problemen met de tante van eisers, mede vanwege het behoren tot de Ajuran.
4.2.
De staatssecretaris stelt zich hierover op het standpunt dat identiteit, nationaliteit en herkomst van eisers geloofwaardig zijn. De verklaringen van eisers over de problemen die zij gedurende hun verblijf bij oom en tante, met de tante hebben ondervonden, mede vanwege het behoren tot de Ajuran, vindt de staatssecretaris ongeloofwaardig. Eisers hebben niet gelijkluidend verklaard over het moment waarop zij vertrokken uit het huis van hun oom en tante en de manier waarop dit gebeurde en wat de aanleiding daartoe was. Dit betreft de kern van hun asielrelaas.
Daarnaast hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat zij vanwege hun afkomst als Ajuran problemen hebben gehad. Bovendien hebben eisers verklaard dat hun afkomst niet hoofdzakelijk de reden is geweest waarom zij uit Somalië zijn gevlucht. Ten aanzien van de vrees voor Al-Shabaab stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat uit de verklaringen van eisers niet is gebleken dat zij door Al-Shabaab zijn benaderd. Het enkele gegeven dat andere kinderen het slachtoffer van Al-Shabaab zijn geworden, acht de staatssecretaris onvoldoende om aannemelijk te achten dat dit risico ook voor eisers bestaat.
Geloofwaardigheid
5. Namens eisers is gesteld dat het besluit onvoldoende zorgvuldig- en onvoldoende deugdelijk gemotiveerd is, en hiermee in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel. Eisers stellen dat geen rekening is gehouden met hun jonge leeftijd en hun minderjarigheid. De summiere tegenstrijdigheden tussen hun beider verklaringen worden ten onrechte verheven tot kern van het relaas.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat eisers ten tijde van hun gehoren respectievelijk 14 en 13 jaar oud waren en is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende (kenbaar) rekening heeft gehouden met de minderjarige en jonge leeftijd van eisers. De rechtbank betrekt daarbij dat volgens Werkinstructie nr. 2014/10 rekening gehouden moet worden met ‘verschonende omstandigheden’ die een bepaald gebrek in de geloofwaardigheid kunnen verklaren, zoals bijvoorbeeld de minderjarigheid van eisers in het onderhavige geval. Uit de verslaglegging van de gehoren blijkt dat de gehoormedewerker meermaals heeft gecontroleerd of eisers de vragen goed begrepen, en in sommige gevallen is doorgevraagd of om nadere toelichting gevraagd. Uit de gehoren komt ook niet naar voren dat eiser de vragen niet begrepen hebben. Bij de diverse gehoren waren respectievelijk een medewerker van Nidos en een medewerker van Vluchtelingenwerk aanwezig. De staatssecretaris heeft daarmee voldoende rekenschap gegeven van de jonge leeftijd van eisers. Voor zover is betoogd dat de beoordeling van het relaas niet leeftijdsconform heeft plaatsgevonden, volgt de rechtbank eiser daarin dan ook niet. De staatssecretaris heeft zijn besluit terecht gebaseerd op de verklaringen van eisers uit de gehoren. Niet gebleken is namelijk dat van eisers in hun antwoorden een diepgang is gevraagd die gezien hun leeftijd en achtergrond van hen niet verwacht kon worden. Voorts is de mogelijkheid geboden om correctie en aanvullingen op de gehoren in te dienen, waarvan slechts in zeer beperkte mate gebruik is gemaakt.
5.2.
Ten aanzien van de stellingen van eisers dat er enkel sprake is van summiere tegenstrijdigheden in hun verklaringen, en dat dit hen niet kan worden tegengeworpen gelet op hun minderjarigheid, oordeelt de rechtbank dat deze beroepsgrond niet slaagt. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit duidelijk en concreet aangegeven waarom eisers daarin niet gevolgd worden en heeft hij in de bestreden besluiten kenbaar rekening gehouden met de minderjarigheid van eisers. De staatssecretaris heeft niet ten onrechte overwogen dat de geloofwaardigheid van eisers relaas wordt aangetast doordat eiser bij zijn asielaanvraag heeft aangegeven dat zij voorafgaand aan vertrek meerdere weken op straat hebben geleefd en af en toe ergens konden logeren (pag. 11 tot en met 13 van het nader gehoor), honger hadden en dat ze geen eten hadden, terwijl eiseres daarentegen heeft verklaart dat zij tot aan de dag van vertrek bij hun oom en tante hebben gewoond (pag. 17 van het nader gehoor).
Zoals de staatssecretaris terecht stelt, mag van eisers, ondanks hun minderjarige leeftijd, in alle redelijkheid verwacht worden dat zij kunnen vertellen over de problemen die zij bij hun oom en tante zouden hebben meegemaakt en waar zij nadien hebben verbleven en dat hun verklaringen overeenkomen. De door staatssecretaris gesignaleerde tegenstrijdige verklaringen zien op de kern van eisers asielrelaas en zijn daarmee van belang voor de beoordeling van hun asielaanvraag. Bovendien gaat het om verklaringen die sterk van elkaar afwijken. Deze tegenstrijdige verklaringen zijn dan ook niet ten onrechte als ongeloofwaardig aan eisers tegengeworpen.
Belangstelling van Al-Shabaab
6. Eisers stellen voorts, onder verwijzing naar het Algemene Ambtsbericht van Somalië juni 2023, dat Al-Shabaab buitengewoon veel gevaar voor hen oplevert gelet op hun situatie als alleenstaande minderjarigen. Al-Shabaab staat er om bekend dat ze met name kwetsbare minderjarigen benaderen. Eisers stellen dat zij, nu zij kwetsbare minderjarigen zijn en in Somalië op straat zijn gezet, een groot risico lopen om te worden gerekruteerd door Al-Shabaab. Eisers hebben voorts nog verwezen naar verschillende passages uit Ambtsbericht van juni 2023 om het gevaar van Al-Shabaab te onderbouwen.
De staatssecretaris stelt zich daarentegen op het standpunt dat nu de problemen met hen oom en tante niet geloofwaardig worden geacht, evenmin geloofwaardig kan worden geacht dat zij een groot risico lopen om geronseld te worden door Al-Shabaab. Bovendien zijn eisers nooit persoonlijk door Al-Shabaab benaderd en is niet gebleken dat zij contact met Al-Shabaab hebben gehad. Zij hebben alleen leden van de Al-Shabaab gezien toen zij het land verlieten maar ook toen zijn zij niet benaderd. Hiermee hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat zij persoonlijk in de negatieve belangstelling staat van Al-Shabaab. Tevens wijst de staatssecretaris er op dat zij afkomstig zijn uit Mogadishu, dat niet feitelijk onder controle staat van Al-Shabaab en dat men niet via Al-Shabaab gebied hoeft te reizen om daar te komen.
Uit wat hiervoor is overwogen, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris heeft mogen overwegen dat eisers deze vrees niet aan hun asielrelaas kunnen ontlenen. De verklaringen van eisers over de problemen met hun oom en tante zijn immers niet ten onrechte niet geloofwaardig geacht, en hierdoor kan evenmin geloofwaardig worden geacht dat zij een (groot) risico lopen om geronseld te worden door Al Shabaab. Eisers hebben immers verklaard hiervoor te vrezen omdat zij als kwetsbare minderjarigen op straat zijn komen te staan. Het is ook niet aannemelijk geworden dat eisers hiervoor te vrezen hebben buiten hun asielrelaas om. Evenmin is gebleken dat – voorzover eisers bedoeld hebben daar een beroep op te doen – dat in Mogadishu sprake is van een zogenaamde 15c-situatie. De staatssecretaris heeft zich daarbij onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 23 mei 2018 (ECLI:NL:2018:1664) en het meest recente ambtsbericht inzake Somalië voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat een vreemdeling niet louter door zijn aanwezigheid in Mogadishu een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, omdat het geweld in Mogadishu vooral gericht is op specifieke groepen. Niet is gebleken dat eisers onder deze in het Ambtsbericht nader genoemde specifieke groepen vallen. De staatssecretaris heeft er terecht op gewezen dat Mogadishu nog altijd onder controle staat van de Somalische regering en niet onder feitelijke controle van Al-Shabaab. En dat, hoewel de veiligheidssituatie in de hoofdstad fragiel is en Al-Shabaab in staat is om aanslagen te plegen, deze aanslagen zich in het algemeen niet richten tegen willekeurige burgers en mede daardoor de drempel van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn niet wordt gehaald. Daarnaast komt uit het Ambtsbericht weliswaar naar voren dat minderjarigen onder omstandigheden soms (gedwongen) geronseld kunnen worden door Al-Shabaab, maar dat vindt doorgaans plaats in gebieden die onder controle staan van Al-Shabaab, waar in casu geen sprake van is nu het Mogadishu betreft. En evenmin is gesteld of gebleken dat eisers, danwel de oom en tante benaderd zijn door Al-Shabaab in verband met het rekruteren van eisers. De beroepsgrond slaagt niet.
Risicogroep
7. Verder is aangevoerd dat eisers moeten worden aangemerkt als vluchteling omdat zij als lid van de Ajuran-stam, een minderheid in Somalië, gevaar lopen.
7.1.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris er terecht op wijst dat niet is geconcretiseerd waarom eisers gevaar zouden lopen vanwege het behoren tot de Ajuran-stam en voor welke problemen zij dan vreest. Het enkel behoren tot een
minderheidsgroep in Somalië is daartoe onvoldoende. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris de asielaanvragen van eisers terecht afgewezen. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of de staatssecretaris op goede gronden (nog) geen terugkeerbesluit heeft genomen in verband met het onderzoek naar adequate opvang voor eisers in Somalië.
Adequate opvang in het land van herkomst
9. De staatssecretaris heeft voorts bezien of eisers in aanmerking kwamen voor verlening van een reguliere buitenschuldvergunning met terugwerkende kracht. De staatssecretaris heeft daar geen aanleiding toe gezien en zich op het standpunt gesteld dat tijdens de asielprocedure onderzoek is verricht naar adequate opvang voor eisers in het aanmeldgehoor en in het nader gehoor.
9.1.
Eisers voeren aan dat adequate opvang voor hen ontbreekt in Somalië. Eiser stelt voorts dat de staatssecretaris tekortschiet in het onderzoek naar adequate opvang in het land van terugkeer en niet voortvarend heeft gehandeld wat betreft het onderzoek naar adequate opvang in Somalië. Uit het besluit en het dossier is immers onduidelijk wat de stand van zaken is ten aanzien van het onderzoek. Eisers hebben tot aan het instellen van beroep niets meer vernomen van de staatssecretaris, hoewel de staatssecretaris onderzoek zou doen naar adequate opvang.
9.2.
De rechtbank acht bij de beoordeling van belang dat in de eerdere uitspraak ten aanzien van eisers van deze rechtbank van 12 oktober 2021, is beslist dat de staatssecretaris opnieuw op de aanvragen van eisers diende te beslissen met inachtneming van de door de rechtbank gewezen uitspraak. In die uitspraak is -voor zover thans van belang - ondermeer het volgende overwogen:

5.2. De bewijslast voor de aanwezigheid van adequate opvang in het land van terugkeer ligt bij verweerder; hij moet hiernaar onderzoek doen. Vaststaat dat dit onderzoek in het geval van eisers niet heeft plaatsgevonden terwijl er daar naar het oordeel van de rechtbank, helemaal gezien de zeer jonge leeftijd van eisers, wel aanleiding voor was. Geconstateerd moet immers worden dat eisers zich thans in Nederland bevinden en, door verweerder onweersproken, uit huis en op het vliegtuig zijn gezet door dezelfde oom en tante bij wie, naar verweerder veronderstelt, eisers bij terugkeer adequate opvang zullen krijgen.
5.3.
Dat verweerder geen onderzoek heeft verricht zoals wordt bedoeld in het arrest TQ betekent dat verweerder geen terugkeerbesluiten had mogen uitvaardigen. De bestreden besluiten zijn onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De beroepen zijn daarom gegrond.”
9.3.
De rechtbank acht bij de beoordeling tevens van belang dat in een drietal uitspraken van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1530/1531/1532, de Afdeling uiteengezet heeft wat de gevolgen zijn van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021 in de zaak T.Q. tegen Nederland. In deze uitspraken is overwogen dat de staatssecretaris, op grond van artikel 24, derde lid, van de Opvangrichtlijn, zo spoedig mogelijk na het indienen van een asielverzoek door een alleenstaande minderjarige moet onderzoeken of er in het land van herkomst adequate opvang beschikbaar is. Dit wordt in die zin begrenst dat het er niet toe mag leiden dat de veiligheid van de niet-begeleide minderjarige of zijn familieleden in het geding komt. De staatssecretaris moet in het concrete geval aantonen dat hij voortvarend gehandeld heeft aangezien een niet-begeleide minderjarige niet te lang in onzekerheid mag verkeren over zijn verblijfsstatus. De staatssecretaris moet ernaar streven om dit onderzoek tijdens de beoordeling van de asielaanvraag af te ronden, maar mag een besluit op de asielaanvraag loskoppelen van een besluit over terugkeer als dit onderzoek op dat moment nog niet is afgerond. Voorop staat echter dat de staatssecretaris voortvarend handelt en zo spoedig mogelijk duidelijkheid geeft over de verblijfsrechtelijke status van de alleenstaande minderjarige. Daarom moet de staatssecretaris in dergelijke gevallen bij het afwijzen van een asielaanvraag motiveren waarom hij geen terugkeerbesluit uitvaardigt.
9.4.
De rechtbank volgt eisers in hun stelling dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij nog geen terugkeerbesluiten heeft genomen. In dat verband heeft de staatssecretaris namelijk onvoldoende toegelicht welk onderzoek naar adequate opvang in het land van herkomst is verricht, waarom dat tijd heeft gekost, welk onderzoek nog verricht moet worden en hoeveel tijd daar naar zijn inschatting mee gemoeid zal zijn. Het ligt op de weg van de staatssecretaris om dat in het concrete gevalnader te onderbouwen en te motiveren. Hierbij is het volgende van belang.
9.5.
Voor zover de staatssecretaris zich thans op het standpunt stelt dat het aanmeld- en het nader gehoor kan worden gekwalificeerd als aanvang onderzoek naar adequate opvang in het land van herkomst, miskent dat hetgeen onder r.o. 5.2. van de hiervoor genoemde uitspraak reeds door de rechtbank is vastgesteld, namelijk dat er geen onderzoek activiteiten zijn verricht tot aan 12 oktober 2021. Van deze uitspraak is niet in beroep gekomen, zodat de inhoud daarvan vaststaat.
9.6.
De rechtbank stelt vast dat verder niet ter discussie staat dat eisers niet begeleide-minderjarigen zijn. Zij hebben op 24 december 2020 hun asielaanvragen ingediend. Op 2 juli 2021 heeft de staatssecretaris de aanvragen als ongegrond afgewezen. Nadat hun beroepen op 12 oktober 2021 gegrond zijn verklaard, waarin is geoordeeld dat tot aan 2 juli 2021 geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar de aanwezigheid van adequate opvang in Somalië, is er pas op 9 augustus 2023 een nieuw besluit uitgebracht. Tussen het moment van de asielaanvraag van eisers en de datum waarop de staatssecretaris het bestreden besluit heeft genomen, zit bijna 3 jaar. Gedurende deze periode zijn er door de staatssecretaris geen onderzoeksactiviteiten verricht tot aan het bestreden besluit. Op 11 september 2023 heeft de staatssecretaris het onderzoek naar adequate opvang vervolgens overgedragen aan DT&V, waarna er een startgesprek heeft plaatsgevonden met de voogd van eisers. Op 2 oktober 2023 heeft er – zo leidt de rechtbank uit het verweerschrift af - een vertrekgesprek plaatsgevonden met eisers.
9.7.
In de verweerschriften van 11 oktober 2023 en 13 oktober 2023 heeft de staatssecretaris onder meer aangegeven dat naar aanleiding van het arrest TQ van 14 januari 2021 van het HvJ EU langere tijd onduidelijk is geweest welke gevolgen deze uitspraak zou hebben voor het terugkeerbeleid van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (hierna: amv) en op welke wijze dat beleid moest worden aangepast. De Afdeling heeft op 8 juni 2022 een richtinggevende uitspraak gedaan over de wijze waarop het terugkeerbeleid aangaande amv’ers – in lijn met het arrest TQ – gestalte kan krijgen. De staatssecretaris stelt dat het tijds- en procedureverloop in onderhavige zaak onlosmakelijk verbonden is met de onduidelijkheid die er eerder naar aanleiding van het arrest TQ heeft bestaan over de gevolgen voor het terugkeerbeleid aangaande amv’ers.
9.8.
De rechtbank constateert en oordeelt dat daarmee geen deugdelijke toelichting is gegeven waarom het onderzoek nog niet is afgerond. Ook heeft de staatssecretaris niet in het besluit uiteengezet welk onderzoek hij nog zal doen en hoe lang dat naar verwachting zal duren. Niet is gesteld dat het onderzoek tijdrovend was of niet plaats kon vinden vanwege de veiligheid van eisers en/of hun familie.
Zoals hierboven onder punt 9.3. is opgenomen heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris dit onderzoek naar adequate opvang voortvarend dient te verrichten om de periode voor de vreemdeling dat hij in onzekerheid verkeert over verblijfsaanvaarding zo kort mogelijk te houden. Weliswaar staat in het verweerschrift aangevoerd dat er op 11 september 2023 en 2 oktober 2023 gesprekken zijn gevoerd, maar evenmin is duidelijk wat de inhoud van die gesprekken is geweest.
9.9.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris zich daarom ten onrechte op het standpunt gesteld dat zij in de onderhavige zaken voldoende voortvarend onderzoek hebben verricht naar adequate opvang in Somalië, gelet op het tijdsverloop vanaf asiel 23 december 2020 tot aan 11 september 2023 en eisers aldus onnodig in onzekerheid laat over hun verblijfsstatus in Nederland. Voorzover de staatssecretaris zich in het verweerschrift nog op het standpunt heeft gesteld dat de redelijke termijn om onderzoek te doen eerst begint te lopen na het uitbrengen van een afwijzende beschikking op het asielverzoek, miskent dat naar het oordeel van de rechtbank – zoals hiervoor overwogen – gehouden is in het geval van een niet-begeleide minderjarige om zo spoedig mogelijk nadat een verzoek om asiel is ingediend te beginnen met het opsporen van familieleden.
9.10.
Deze beroepsgrond slaagt. Het vorenstaande betekent dat het beroep van eiser ten aanzien van dit onderdeel gegrond is en dat het besluit daarom in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dan wel het motiveringsbeginsel van artikel 3:46, van de Awb.

Conclusie en gevolgen

10. De rechtbank zal gelet op wat hiervoor onder r.o. 9.4-9.10 is overwogen, de bestreden besluiten vernietigen. Hetgeen overigens nog is aangevoerd behoeft thans geen verdere bespreking. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien. Het ligt namelijk op de weg van de staatssecretaris om alsnog deugdelijk te motiveren dat voor eisers adequate opvang in het land van herkomst aanwezig is en een terugkeerbesluit uit te vaardigen, dan wel om eisers met terugwerkende kracht in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. De rechtbank gaat er van uit dat daarbij ook aandacht zal worden besteed aan hetgeen in beroep is aangevoerd over het belang van de kinderen om in Nederland te verblijven. Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris dit zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen acht weken moet doen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak.
10.1.
In de gegrondverklaring van de beroepen ziet de rechtbank aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank begroot die kosten aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 1750,- aan kosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank houdt rekening met 1 punt voor het indienen van voor het indienen van twee samenhangende beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor van 1.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt de staatssecretaris op om nieuwe besluiten te nemen binnen acht weken met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris om de proceskosten van eiser te vergoeden tot een bedrag van € 1750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van
A. Hoekstra, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.