ECLI:NL:RBDHA:2024:4328

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
23/3296
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot wegslepen en inbewaringstelling van voertuig

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gouda om zijn voertuig weg te slepen en in bewaring te stellen, waarbij de kosten hiervan bij eiser in rekening zijn gebracht. Eiser was niet op de hoogte gesteld van de wegsleepactie, wat volgens hem in strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur. De rechtbank heeft op 4 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

Eiser had zijn auto geparkeerd op een parkeerterrein waar een tijdelijk parkeerverbod gold. De auto werd op 30 november 2022 weggesleept en eiser heeft deze op 19 december 2022 opgehaald, waarbij hij € 570,- aan kosten moest betalen. In bezwaar heeft verweerder erkend dat er een rekenfout was gemaakt en heeft het bedrag verlaagd, maar het besluit niet herroepen. De rechtbank oordeelt dat verweerder de gebruikelijke werkwijze niet heeft gevolgd door de beschikking niet binnen een week bekend te maken, wat heeft geleid tot hogere kosten voor eiser.

De rechtbank concludeert dat eiser slechts € 315,- voor het wegslepen en de eerste twee dagen van de bewaring in rekening kan worden gebracht, en niet de extra kosten voor de overige dagen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, herroept het primaire besluit en stelt de kosten vast op € 315,-. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 2.625,-, en moet het griffierecht van € 184,- aan eiser worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3296

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 februari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B. de Jong),
en

het college van burgemeester en wethouders van Gouda, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Rausch).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit om zijn voertuig weg te slepen en in bewaring te stellen en de kosten hiervan bij eiser in rekening te brengen.
1.1.
Verweerder heeft eiser bij besluit van 30 november 2022 op de hoogte gesteld dat zijn voertuig is weggesleept en in bewaring is genomen. De kosten hiervan zijn bij eiser in rekening gebracht. Met het bestreden besluit van 21 april 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het besluit is in stand gelaten, maar de rekenfout in het bedrag is hersteld in het bestreden besluit.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 4 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiser en verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 30 november 2022 stond de auto van eiser geparkeerd op een parkeerterrein waar op dat moment een tijdelijke parkeerverbod gold. Vervolgens is de auto van eiser weggesleept en in bewaring genomen. Eiser heeft zijn auto op 19 december 2022 opgehaald bij het bergingsbedrijf. Aan hem is een bedrag van € 570,- aan kosten voor het wegslepen en het in bewaring nemen van de auto in rekening gebracht. In bezwaar heeft verweerder vastgesteld dat zij twee dagen bewaring teveel in rekening heeft gebracht. Verweerder heeft het besluit niet herroepen, maar heeft de kennelijke rekenfout in het bestreden besluit hersteld.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt dat verweerder hem actief op de hoogte had moeten brengen dat zijn auto was weggesleept en in bewaring was genomen. Zeker omdat verweerder de kosten bij hem in rekening heeft gebracht. Dat verweerder dit niet heeft gedaan is volgens eiser in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur. Eiser vindt daarom dat niet het volledige bedrag op hem verhaald kan worden. Ook had volgens eiser zijn bezwaarschrift gegrond verklaard moeten worden omdat het bestreden besluit (gedeeltelijk) is herroepen en de kosten zijn verlaagd. Hij komt hierdoor in aanmerking voor een kostenvergoeding in bezwaar.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Tussen partijen is niet in geschil dat de auto van eiser kon worden weggesleept. De vraag die voorligt is of verweerder alle kosten voor het wegslepen en in bewaring nemen van de auto op eiser kon verhalen.
5. In artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de overtreder de kosten die verbonden zijn aan de toepassing van bestuursdwang verschuldigd is, tenzij de kosten redelijkerwijs niet of niet geheel tot zijn laste behoren te komen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in dit verband overwogen dat voor het maken van een uitzondering op het kostenverhaal (onder meer) aanleiding kan bestaan, indien de overtreder geen verwijt valt te maken ten aanzien van de ontstane situatie. [1]
6. Als uitgangspunt geldt dat elke verkeersdeelnemer moet opletten en op de hoogte moet zijn van de geldende verkeersregels. Gelet hierop kan niet worden geconcludeerd dat eiser geen verwijt valt te maken. Hierbij verwijst de rechtbank ook naar het feit dat de auto een week eerder op hetzelfde parkeerterrein geparkeerd stond, waar op dat moment ook een tijdelijk verkeersverbod gold, hiervoor heeft eiser een boete ontvangen.
7. Op grond van artikel 171, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvv) wordt een beschikking tot oplegging van een last onder bestuursdwang bekendgemaakt aan de rechthebbende die het voertuig afhaalt. Als het voertuig niet binnen 48 uur na de inbewaringstelling is afgehaald, wordt de beschikking zo mogelijk binnen een week bekendgemaakt. Op zitting heeft verweerder toegelicht dat normaal gesproken de beschikking binnen een week wordt bekendgemaakt. In het geval van eiser is de beschikking niet toegezonden. Daarvoor is geen reden bekend.
8. Verweerder stelt dat dit artikel slechts betrekking heeft op de bekendmaking van het besluit en dat het niet bedoeld is om iemand te verwittigen dat er kosten worden gemaakt. De rechtbank ziet dit anders. In dit concrete geval, waarin verweerder heeft gezegd dat het gebruikelijk is om de beschikking binnen een week toe te sturen, maar zij dit zonder verklaring niet heeft gedaan, en waar verweerder – naar eigen zeggen – een steek heeft laten vallen, vindt de rechtbank het niet redelijk om alle kosten aan eiser door te berekenen. Als verweerder de gebruikelijke – en volgens de wet voorgeschreven – werkwijze had gevolgd, dan had eiser eerder op de hoogte kunnen zijn dat zijn auto was weggesleept. De kosten hadden dan niet zo hoog hoeven op te lopen.
9. De rechtbank is daarom van oordeel dat aan eiser alleen het bedrag van € 315,- voor het wegslepen, inclusief de eerste twee dagen bewaring, in rekening kan worden gebracht. En niet ook het bedrag van € 255,- voor de bewaring van de auto op de overige dagen, omdat verweerder geen beschikking bekend heeft gemaakt terwijl niet gebleken is dat het niet mogelijk was dat te doen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het bestreden besluit te vernietigen, het primaire besluit te herroepen en de kosten voor het wegslepen en in bewaring nemen vast te stellen op € 315,-.
11. Eiser heeft verweerder verzocht de kosten van het indienen van zijn bezwaar te vergoeden. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 7:15 en artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken, één en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De vergoeding wordt met toepassing van het Bpb vastgesteld op € 2.625,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,-, bij een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 21 april 2023;
- herroept het primaire besluit van 30 november 2022;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten van € 2.625,-;
- draagt verweerder op het griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Hoeijmans, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2024.
griffier
de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie hiervoor bijvoorbeeld de uitspraak van 22 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2896.