ECLI:NL:RBDHA:2024:4326

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
NL24.5447
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Somalische nationaliteit hebbende persoon, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 13 februari 2024, hield in dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling werd genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Dit was gebaseerd op de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland, waar eiser eerder op 20 augustus 2021 een asielaanvraag had ingediend, verantwoordelijk is voor de verdere behandeling.

Tijdens de zitting op 15 maart 2024 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn bezwaren tegen het bestreden besluit toegelicht. Eiser voerde aan dat Duitsland niet langer kan worden vertrouwd op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat hij eerder drie keer een afwijzing van zijn asielaanvraag in Duitsland had ontvangen. Hij stelde dat een overdracht naar Duitsland zou leiden tot een schending van het verbod op refoulement, mede door de opvangproblemen en het gebrek aan medische zorg voor asielzoekers in Duitsland.

De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had besloten de asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De rechtbank stelde vast dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser was om te bewijzen dat er sprake was van systeemfouten in de asielprocedure in Duitsland, wat hij niet had gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat eiser in Duitsland de mogelijkheid heeft om te klagen over de opvang en medische zorg indien hij daar problemen ondervindt. De uitspraak werd gedaan door mr. K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier R. Ben Sellam.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5447

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser,

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 13 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 15 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is aanwezig O. Ilmi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Somalische nationaliteit te hebben.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in
behandeling genomen. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 20 augustus 2021 in Duitsland een asielaanvraag heeft ingediend. Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening [2] is Duitsland verantwoordelijk voor de asielaanvraag. Nederland heeft op grond hiervan een verzoek om terugname gedaan. Op 31 oktober 2023 heeft Duitsland het verzoek aanvaard, waarmee de verantwoordelijkheid van Duitsland vaststaat. [3]
3. Eiser voert aan dat ten aanzien van Duitsland niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hij heeft eerder driemaal een afwijzing gehad van zijn asielaanvraag aldaar, zodat een overdracht naar Duitsland een schending oplevert van het verbod op refoulement. Verder is in Duitsland sprake van opvangproblemen en een gebrek aan medische zorg voor asielzoekers. Gelet op het voorgaande had verweerder op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de asielaanvraag aan zich moeten trekken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder mag er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel
vanuit gaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiser om
aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Eiser heeft dit niet aannemelijk
gemaakt. De stellingen van eiser zijn niet onderbouwd en bovendien onvoldoende voor
het oordeel dat ten aanzien van Duitsland niet langer kan worden uitgegaan van het
interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarbij heeft Duitsland met het claimakkoord gegarandeerd eisers asielaanvraag in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen. Het is verder niet aan de rechtbank om in het kader van de Dublinoverdracht het risico op refoulement in Duitsland verder te onderzoeken nu niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Duitsland. [4] Verder heeft eiser verklaard opvang te hebben gehad in Duitsland. [5] Mocht eiser na overdracht aan Duitsland van mening zijn dat de opvang en medische zorg in Duitsland onvoldoende zijn of dat Duitsland zijn verplichtingen niet nakomt, ligt het op zijn weg om daarover in Duitsland te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Dat dit voor hem niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken. Ook is niet gebleken dat de autoriteiten van Duitsland hem niet zouden kunnen of willen helpen. Het ter zitting ingenomen standpunt van eiser dat verweerder tijdens het Dublingehoor een aanvang dient maken met het in beeld brengen van eisers asielmotieven wordt niet gevolgd. Eisers asielmotieven zijn in deze procedure niet aan de orde, omdat het in deze procedure enkel gaat om de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van eisers asielaanvraag.
5. Tot slot heeft verweerder in de door eiser aangevoerde omstandigheden geen
aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de
Dublinverordening aan zich te trekken.
6. Verweerder heeft gelet op het voorgaande eisers asielaanvraag terecht niet
in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Op grond van artikel 25, eerste lid, van de Dublinverordening.
4.HvJEU 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934.
5.Rapport aanmeldgehoor van 24 oktober 2023, p. 6 van 8.