ECLI:NL:RBDHA:2024:4324

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
NL24.8131
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Letland en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. G.T. Cambier, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 29 februari 2024, hield in dat de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling werd genomen omdat Letland verantwoordelijk was voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiseres voerde aan dat het verzoek om terugname niet tijdig was ingediend en dat er geen vertrouwen kon worden gesteld in de Letse autoriteiten vanwege haar eerdere ervaringen met pushbacks en de kwaliteit van de opvang in Letland.

De rechtbank heeft de zaak op 15 maart 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. De rechtbank overwoog dat het verzoek om terugname binnen de wettelijke termijn was ingediend en dat verweerder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht uitgaan van de goede werking van het asielbeleid in Letland. Eiseres slaagde er niet in om aannemelijk te maken dat zij in haar geval niet kon rekenen op een eerlijke behandeling in Letland. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor systeemfouten in de opvang en dat eiseres niet als bijzonder kwetsbaar kon worden aangemerkt.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. K.M. de Jager, met mr. E.C. Jacobs als griffier. Eiseres werd geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met een termijn van één week na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.8131

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres

V -nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 29 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen, omdat Letland voor de behandeling daarvan verantwoordelijk is.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 15 maart 2024 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk was aanwezig A. Toma. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Letland voor de behandeling daarvan verantwoordelijk is op grond van artikel 18, eerste lid, onder c, van de Dublinverordening. [1]
2. Eiseres voert tegen het bestreden besluit aan dat het verzoek om terugname niet binnen de wettelijke termijn is ingediend. Daarnaast kan ten aanzien van Letland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Eiseres is namelijk slachtoffer geweest van een pushback en zij vreest bij terugkeer daarmee opnieuw te maken te krijgen. De terugkeer van eiseres zou daarom in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM [2] . Daarnaast zijn er problemen met de toegang tot en de kwaliteit van de opvang. Ook heeft zij geen toegang gehad tot de asielprocedure. Daarnaast is er een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid. Dit blijkt uit het inwilligingspercentage van de asielaanvragen van Syrische asielzoekers. Daarnaast is eiseres bijzonder kwetsbaar, gelet op haar jonge leeftijd en het gegeven dat zij alleen moet reizen. Ten slotte heeft eiseres een partner in Nederland bij wie zij wil verblijven.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3. Uit artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening volgt dat het verzoek om terugname moet worden ingediend binnen twee maanden na ontvangst van de Eurodac-treffer. Uit het dossier blijkt dat de vingerafdrukken van eiseres op 28 december 2023, dus al de dag van haar asielaanvraag in Nederland, zijn afgenomen en er nog diezelfde dag een Eurodac-treffer kwam. Vervolgens is het terugnameverzoek op 8 januari 2024 ingediend. Dit is binnen de geldende termijn van twee maanden.
4. Verweerder mag ten aanzien van Letland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is daarom aan eiseres om aannemelijk te maken dat dit in haar geval niet kan. Eiseres is hier niet in geslaagd.
5. Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd dat zij daadwerkelijk slachtoffer is geweest van een pushback. Daarnaast hebben de Letse autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd dat eiseres wordt toegelaten tot het grondgebied en dat ze haar asielaanvraag in behandeling zullen nemen. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de EU (HvJEU) van 29 februari 2024 [3] blijkt daarnaast dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel deelbaar is. Eiseres moet daarom aannemelijk maken dat zij ook als Dublinclaimant te maken zal krijgen met een pushback. Eiseres heeft hiertoe geen stukken overgelegd en ze heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zij geen toegang zal krijgen tot het grondgebied.
6. Eiseres heeft evenmin stukken overgelegd waaruit blijkt dat de opvangvoorzieningen onvoldoende zijn. De enkele verklaring dat ze onder slechte omstandigheden in een gesloten kamp heeft gezeten zijn onvoldoende om te concluderen dat er sprake is van systeemfouten in de opvang.
7. Eiseres heeft niet onderbouwd dat er daadwerkelijk sprake is van een fundamenteel en evident verschil in beschermingsbeleid. Er is geen informatie overgelegd over het asielbeleid in Letland ten aanzien van Syrische asielzoekers en wat de verschillen zijn met het Nederlandse beleid. De enkele stelling dat de asielaanvragen van Syrische asielzoekers worden afgewezen is onvoldoende om te concluderen dat er een evident en fundamenteel verschil in beschermingsbeleid is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Nu er geen aanleiding is voor het oordeel dat er sprake is van systeemfouten, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling of er bij overdracht een risico is op (indirect) refoulement. [4]
9. Eiseres is daarnaast niet aan te merken als bijzonder kwetsbaar. Het enkele gegeven dat zij een jonge alleenreizende vrouw is, maakt niet dat zij per definitie moet worden aangemerkt als bijzonder kwetsbaar. Verweerder stelt daarbij niet ten onrechte dat zij zich in Letland als alleenstaande jonge vrouw staande heeft weten te houden en de reis alleen heeft volbracht.
10. Tot slot heeft verweerder in het gegeven dat eiseres een partner heeft in Nederland geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 16 of 17 van de Dublinverordening. Eiseres heeft niet onderbouwd dat er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie tussen haar en de partner. Daarnaast is de Dublinverordening bedoeld om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiseres. De Dublinverordening is daarentegen niet bedoeld om op reguliere gronden verblijf bij een gezinslid te verkrijgen.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) 604/2013.
2.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.ECLI:EU:C:2024:195
4.Zie de uitspraak van het HvJEU van 29 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934.