ECLI:NL:RBDHA:2024:4316

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
AWB 23/7594
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling eigen bijdrage voor opvang asielzoekers en de toepassing van het evenredigheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een besluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) waarin zijn eigen bijdrage voor de kosten van opvang is vastgesteld op € 3.850,-. Eiser had eerder een hogere eigen bijdrage van € 4.811,33, maar dit besluit was ingetrokken. Eiser stelde dat de intrekking van het eerdere besluit zonder opgaaf van redenen was en dat de berekening van de eigen bijdrage niet duidelijk was. Hij voerde aan dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met zijn financiële situatie en dat het bestreden besluit in strijd was met het evenredigheidsbeginsel van het EU-recht, gezien de lange duur van zijn asielprocedure.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat er geen grond is voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank oordeelde dat verweerder zijn onderzoeksplicht had nageleefd door eiser de gelegenheid te geven zijn zienswijze en relevante stukken in te dienen. Eiser had echter geen onderbouwing geleverd voor zijn stellingen. De rechtbank oordeelde verder dat de eigen bijdrage noodzakelijk en geschikt was, en dat de lange duur van de asielprocedure geen onredelijke gevolgen had voor de eigen bijdrage. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft en eiser de eigen bijdrage moet betalen. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/7594

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2024 in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.L.M. Stieger),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers,

(gemachtigde: mr. J.L.K. Hu).

Inleiding

Met het besluit van 22 juni 2023 (bestreden besluit) heeft verweerder de eigen bijdrage van eiser voor de kosten van zijn opvang vastgesteld op € 3.850,-.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en beroepsgronden ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere gronden ingediend.
Verweerder heeft gereageerd op de nadere gronden.
Eiser heeft daarop nog stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. Aan eiser is op 2 april 2021 een besluit opgelegd waarin verweerder de eigen bijdrage van eiser heeft vastgesteld op € 4.811,33. Dat besluit is op 11 mei 2022 ingetrokken. Op 22 juni 2023 heeft verweerder het bestreden besluit opgelegd waarin de eigen bijdrage van eiser is vastgesteld op € 3.850,-.
2. In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser een eigen bijdrage is verschuldigd voor de kosten van zijn opvang op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (de Rva) bezien in samenhang met de Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen 2008 (Reba 2008). Verweerder wijst erop dat eiser van de IND een dwangsomvergoeding van € 12.000.- heeft ontvangen. Verweerder geeft verder aan dat het eerdere besluit van 2 april 2021 is ingetrokken, omdat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) de financiële positie van eiser niet goed had onderzocht. Verweerder heeft in zijn besluitvorming de gronden meegenomen die door eiser in de eerdere reeds ingetrokken beroepsprocedure zijn aangevoerd. Eisers stelling dat hij schulden had omdat hij documenten vanuit het buitenland moest laten komen, is volgens verweerder geen reden om de eigen bijdrage niet te heffen, omdat eiser die stelling niet heeft onderbouwd met stukken.
3. Eiser voert in beroep thans nog het volgende aan.
Eiser stelt ten eerste dat verweerder zonder opgaaf van redenen de eerdere beschikking heeft ingetrokken en vervolgens een soortgelijk besluit heeft genomen, waarbij hij de berekening van de eigen bijdrage voor eiser niet duidelijk en kenbaar heeft gemaakt. Volgens eiser moet een burger erop kunnen vertrouwen dat een toezegging door een bestuursorgaan wordt nagekomen. Verder heeft verweerder bij het nemen van het bestreden besluit onvoldoende rekening gehouden met de financiële positie van eiser door daar geen onderzoek naar te verrichten en eiser naar aanleiding van zijn zienswijze niet te horen. Tot slot is het bestreden besluit in strijd met het unierechtelijke evenredigheidsbeginsel, omdat de asielprocedure onevenredig lang heeft geduurd. De asielaanvraag is op 5 oktober 2016 ingediend en verweerder heeft pas op 13 januari 2022 een (positieve) beschikking genomen. Verweerder had deze omstandigheid moeten meenemen bij het nemen van het bestreden besluit. Eiser verwijst hierbij naar de door hem bijgevoegde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, met zaaknummer AWB 21/4779.
Beoordeling
4.1.
De rechtbank is het met eiser eens dat het duidelijker voor eiser was geweest als hem bij de intrekking van het besluit van 2 april 2021 kenbaar was gemaakt dat die intrekking niet betekende dat eiser helemaal geen eigen bijdrage meer verschuldigd was. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel beginsel is echter meer nodig dan het achterwege laten van een (onverplichte) waarschuwing door een bestuursorgaan. Vereist hiervoor is dat er aan het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend [1] Van een aan het COA toe te rekenen toezegging aan eiser dat hij de bijdrage niet meer hoeft te betalen, is de rechtbank niet gebleken. Dat eiser een kwetsbaar persoon zou zijn (zoals voor het eerst in beroep is aangevoerd), kan niet tot een ander oordeel op dit punt leiden. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.
4.2.
Ten aanzien van de kenbaarheid en duidelijkheid van de berekening verwijst de rechtbank naar de bijlage die is meegestuurd met het bestreden besluit. In die bijlage is de berekening waar verweerder zich op baseert vermeld en toegelicht. Eiser maakt niet concreet op welke punten die berekening en de toelichting daarop onduidelijk of zouden zijn. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn betoog ter zitting dat verweerder rekening had moeten houden met het door eiser (inmiddels) al betaalde bedrag aan eigen bijdrage. In het bestreden besluit is de hoogte van de verschuldigde eigen bijdrage vastgesteld, de betaling daarvan staat hier los van. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.
Wat betreft het door verweerder te verrichten onderzoek naar de financiële situatie van eiser overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft dit onderzoek verricht door eiser middels een vooraankondiging op 15 februari 2023 in de gelegenheid te stellen om zijn zienswijze naar voren te brengen en relevante (financiële) stukken in te dienen, zodat verweerder zo nodig de voorlopig vastgestelde eigen bijdrage opnieuw zou kunnen berekenen. Eiser heeft op dezelfde dag zijn zienswijze schriftelijk ingediend, echter zonder zijn standpunt te onderbouwen met stukken. Verweerder heeft aldus voldaan aan zijn onderzoeksplicht en was niet gehouden tot nader onderzoek (al dan niet door het horen van eiser). Het is niet aan verweerder om eisers stellingen over waar hij het geld aan heeft uitgegeven nader te onderzoeken en te verifiëren, maar aan eiser om zijn stellingen met stukken te onderbouwen. Ook deze beroepsgrond kan niet slagen.
4.4.1.
Ten aanzien van het evenredigheidsbeginsel overweegt de rechtbank als volgt. Uit de toelichting op de Rva en de transponeringstabel daarbij volgt dat artikel 20 van de Rva een implementatie is van artikel 13, vierde lid, van richtlijn 2003/9/EG [2] . Dat betekent dat met artikel 20 van de Rva en de Reba 2008 het unierecht ten uitvoer is gebracht en het unierechtelijk evenredigheidsbeginsel van toepassing is. In dat verband moet de rechtbank onder meer toetsen of de vaststellingsregels voor de eigen bijdrage noodzakelijk zijn, geschikt zijn voor het te bereiken doel, en evenwichtig zijn. De rechtbank overweegt verder dat de ratio van het evenredigheidsbeginsel niet zozeer het in het algemeen tegengaan van nadelige gevolgen van besluitvorming is, maar het voorkomen van onnodige nadelige gevolgen.
4.4.2.
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met het unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. Het doel van het vaststellen van een eigen bijdrage is dat een vreemdeling met een bepaald inkomen of vermogen naar draagkracht een bijdrage aan de kosten van de opvang levert. Niet gesteld of gebleken is dat de daarvoor opgestelde vaststellingsregels niet noodzakelijk of geschikt zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is het toepassen van deze regels in dit geval ook niet onevenwichtig. Eiser heeft niet concreet gemaakt waarom de lange duur van zijn asielprocedure het opleggen van een eigen bijdrage in zijn situatie onevenwichtig maakt en de rechtbank ziet dit ook niet in. Het besluit op de asielaanvraag is niet genomen door verweerder maar door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (de staatssecretaris) en het is diens verantwoordelijkheid tijdig te beslissen. De dwangsom is bedoeld als financiële prikkel voor de staatssecretaris om tijdig te beslissen en kan niet worden aangemerkt als of gelijkgesteld met een schadevergoeding. Voor materiële of immateriële schade als gevolg van trage besluitvorming, bestaat de mogelijkheid bij de staatssecretaris schadevergoeding te verzoeken. Verweerder is het bestuursorgaan dat verantwoordelijk is voor het vaststellen van de eigen bijdrage en verweerder heeft in het bestreden besluit terecht tot uitgangspunt genomen dat eiser door de uitbetaling van de dwangsom vermogen heeft verkregen waarover hij kan beschikken. Eiser wist (zo volgt onder meer uit het door hem op 13 september 2016 ondertekende rechten- en plichtenformulier) van de verplichting bij vermogen een eigen bijdrage te leveren aan de opvangkosten en in verband daarmee van wijzigingen in zijn vermogen melding te doen, en heeft desondanks de ontvangst van de dwangsom niet gemeld en het geld uitgegeven (althans dat stelt hij). Bovendien wordt bij de vaststelling van de hoogte van de eigen bijdrage rekening gehouden met vrijgesteld vermogen en bepaalde verplichtingen en schulden, zodat de eigen bijdrage slechts een beperkt deel behelst van de aan eiser uitgekeerde dwangsom. Dat eiser het geld heeft uitgegeven voor doelen met een verplicht karakter is niet aangevoerd. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij ten tijde van het bestreden besluit niet meer beschikte over (dit deel) van de uitgekeerde dwangsom. De enkele niet onderbouwde stelling ter zitting dat eiser geld heeft verstuurd naar zijn familie in Afghanistan en het geld niet meer heeft, is daartoe niet voldoende. Dat eiser door de verplichting de eigen bijdrage te betalen niet meer in zijn levensbehoeften kan voorzien, is niet gesteld of gebleken. Tot slot overweegt de rechtbank dat eiser voor het eerst ter zitting aanvoert dat hij een kwetsbaar persoon is. Verweerder heeft daar dus geen rekening mee kunnen houden bij het nemen van het bestreden besluit. Eisers stelling dat dit blijkt uit het al in de asielprocedure ingebrachte IMMO-rapport, leidt niet tot een ander oordeel. Daargelaten de vraag of het COA inzage heeft in de stukken uit de asielprocedure, overweegt de rechtbank dat eiser niet concreet heeft gemaakt dat uit het IMMO-rapport volgt dat van eiser niet verwacht kan worden de eigen bijdrage te betalen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en eiser de eigen bijdrage moet betalen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Yildiz, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak te tekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1745.
2.Richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten.