ECLI:NL:RBDHA:2024:430
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- S. Ketelaars - Mast
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak
In de zaak tussen verzoeker, een man van Marokkaanse nationaliteit, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 januari 2024 uitspraak gedaan. Verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 13 december 2023 door de Staatssecretaris was afgewezen als kennelijk ongegrond. De afwijzing was gebaseerd op artikel 31, eerste lid van de Vreemdelingenwet 2000, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b en c van dezelfde wet. Tevens werd verzoeker medegedeeld dat hij Nederland onmiddellijk moest verlaten en dat er een inreisverbod voor de duur van twee jaar werd opgelegd.
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Echter, op 5 januari 2024 heeft verzoeker Nederland met onbekende bestemming verlaten. De gemachtigde van verzoeker heeft aangegeven niet op de hoogte te zijn van zijn verblijfsplaats en heeft ook laten weten niet te zullen verschijnen op de zitting van 18 januari 2024. De rechtbank heeft, gezien het feit dat zowel verzoeker als verweerder niet ter zitting willen verschijnen, besloten om de zitting achterwege te laten en het onderzoek op 16 januari 2024 te sluiten.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat, gezien de uitspraak in een andere zaak (NL23.39662) op dezelfde dag, een voorlopige voorziening niet meer nodig is. Daarom is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.