ECLI:NL:RBDHA:2024:428

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
09/022822-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen dagvaarding in strafzaak met betrekking tot ontuchtige handelingen met minderjarige

Op 11 januari 2024 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bezwaarschrift tegen de dagvaarding van een verdachte, die wordt beschuldigd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte, een leraar, had een e-mail gestuurd naar de officier van justitie met het verzoek om de zaak niet te dagvaarden, maar buitengerechtelijk af te doen. De verdediging voerde aan dat de verdachte psychische hulp had gezocht en dat hij al zwaar gestraft was door zijn ontslag. De officier van justitie heeft echter besloten tot dagvaarding, wat door de verdediging als een schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde werd gezien.

De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie niet verplicht was om expliciet in te gaan op de argumenten van de verdediging, zolang er maar een belangenafweging plaatsvond. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging door de officier van justitie niet kennelijk onredelijk was en dat de vervolging niet in strijd was met het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging. De rechtbank oordeelde ook dat de wijze van tenlastelegging en de planning van de zitting niet onzorgvuldig waren. Uiteindelijk werd het bezwaarschrift ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde de beslissing van de officier van justitie om de verdachte te dagvaarden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Strafrecht
parketnummer : 09-022822-23
raadkamernummer : 23-024390
datum : 11 januari 2024
Beschikking van de rechtbank Den Haag, enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op het bezwaarschrift op grond van artikel 262 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag 1] 1993 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. C.W. Noorduyn, advocaat te Den Haag, (Statenlaan 26, 2582 GM Den Haag),
hierna te noemen: de verdachte.

Procesverloop

1. Het bezwaarschrift is blijkens een daarvan opgemaakte akte op 19 september 2023 ter griffie van deze rechtbank ingediend.
2. De rechtbank heeft op 9 januari 2024 het bezwaarschrift in besloten raadkamer behandeld. De verdachte is – hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen – niet in raadkamer verschenen. Wel aanwezig was zijn raadsvrouw, mr. C.W. Noorduyn.
3. De officier van justitie mr. J.M.J. Jansze heeft het standpunt van het openbaar ministerie in raadkamer verwoord.

Feiten

4. De volgende feiten en omstandigheden hebben bij de behandeling van bezwaarschrift in raadkamer niet ter discussie gestaan, zodat de rechtbank deze bij de beoordeling tot uitgangspunt zal nemen.
5. De verdachte was (en is thans wederom) werkzaam als leraar op een middelbare school. Tegen hem is een strafrechtelijk onderzoek gestart naar aanleiding van een aangifte van ontucht die tegen hem is gedaan door een minderjarige leerlinge.
6. Op 14 april 2023 heeft de raadsvrouw een e-mailbericht gestuurd aan de zaaksofficier van justitie mr. L. Post met het verzoek om de verdachte niet te dagvaarden, maar de zaak buitengerechtelijk af te doen, bij voorkeur door middel van een (voorwaardelijk) beleidssepot. De raadsvrouw heeft gewezen op – kort gezegd – de toedracht van de feiten, de omstandigheid dat de verdachte uit zichzelf psychische hulp heeft gezocht, de omstandigheid dat hij reeds zwaar is gestraft door zijn ontslag op staande voet en de ruchtbaarheid die daaraan is gegeven en de grote belangen van de verdachte bij een niet-openbare behandeling. Ook heeft de raadsvrouw de vraag opgeworpen of een openbare terechtzitting wel in het belang van de aangeefster zou zijn.
7. Op 18 april 2023 heeft de officier van justitie de raadsvrouw per e-mail als volgt bericht:
“Geachte raadsvrouw,
Hartelijk dank voor uw mail.
U heeft uitgebreid uiteengezet waarom u vindt dat de zaak van uw cliënt buiten de rechter om, middels een (beleids)sepot dient te worden afgedaan. Ik ben echter een andere mening toegedaan en vind dat gezien de aard van de zaak en de omstandigheden waaronder het een en ander heeft plaatsgevonden een rechter zich hierover moet buigen.
Uw cliënt zal dan ook te zijner tijd een dagvaarding ontvangen.
Tijdens die zitting is voor zowel u en uw cliënt als het Openbaar Ministerie de mogelijkheid om alles naar voren te brengen wat relevant is danwel kan zijn. Dan kan de rechter dit vervolgens meewegen in de afweging wat er dient te
gebeuren in deze zaak”.
8. Op dezelfde dag heeft de raadsvrouw de officier van justitie verzocht om haar beslissing te heroverwegen. De officier van justitie heeft daarop gereageerd onder verwijzing naar haar eerdere schrijven.
9. Op 5 september 2023 is de raadsvrouw gebeld door de verkeerstoren met drie mogelijke data voor de behandeling van de strafzaak tegen de verdachte. De raadsvrouw heeft te kennen gegeven dat de verdachte aanwezig wenst te zijn bij de behandeling van zijn zaak, maar op de voorgestelde data niet te kunnen in verband met zijn werk en dat zij daarover in overleg zal treden met de officier van justitie.
10. Op 13 september 2023 is aan de verdachte een dagvaarding betekend om te verschijnen ter terechtzitting van de politierechter in deze rechtbank op 12 januari 2024, teneinde terecht te staan als in die dagvaarding omschreven. Feitelijk wordt de verdachte ervan verdacht dat hij op 10 juni 2022 [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2006, op de mond heeft gekust. Dit is ten laste gelegd als het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige beneden de zestien jaren (feit 1) en het plegen van ontucht met een aan zijn opleiding toevertrouwde minderjarige (feit 2).

Het bezwaarschrift

11. Het bezwaarschrift, zoals de raadsvrouw dat in raadkamer nader heeft toegelicht, strekt ertoe dat de officier van justitie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging van de verdachte voor de in de dagvaarding genoemde feiten, doch niet dat de verdachte voor die feiten buiten vervolging zal worden gesteld. Volgens de raadsvrouw heeft de officier van justitie beginselen van een behoorlijke procesorde geschonden, maar is sprake van een herstelbaar gebrek.
12. In de eerste plaats gaat het volgens de raadsvrouw om het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging. Uit de met de officier van justitie gevoerde correspondentie valt niet af te leiden dat er een afweging van belangen heeft plaatsgevonden, althans niet een deugdelijke afweging van belangen. Volgens de raadvrouw heeft de officier van justitie de volgende aspecten ten onrechte genegeerd:
a. het gaat in deze zaak slechts om een vluchtige kus op de mond, waarbij de verdachte geen seksuele bedoelingen had;
b. de verdachte is op staande voet ontslagen en er zijn negatieve verhalen over hem verspreid, waardoor hij in een isolement en depressie terecht is gekomen;
c. de verdachte volgt therapie, waarin veel aandacht is voor het ontstaan van zijn grensoverschrijdende gedrag en hem handvatten zijn aangereikt om dit gedrag te voorkomen;
d. de verdachte heeft een baan op een andere middelbare school gevonden. Daar heeft men hem een vast contract aangeboden, waarvoor hij een verklaring omtrent gedrag (vog) heeft aangevraagd. Deze is hem geweigerd in verband met deze strafzaak en zal hem ook altijd worden geweigerd in geval van een veroordeling;
e. het gedrag van de aangeefster heeft ook een rol gespeeld in de totstandkoming van de ten laste gelegde feiten. Op dat gedrag zal de verdediging ter terechtzitting nader moeten ingaan, hetgeen mogelijk schadelijk zal zijn voor de aangeefster.
12. In de tweede plaats gaat het volgens de raadsvrouw om het zorgvuldigheidsbeginsel, dat is geschonden doordat de officier van justitie haar een behandeldatum “door de strot heeft geduwd” op een dag dat de verdachte is verhinderd. Ook is dit beginsel geschonden door dat exact hetzelfde feit cumulatief is ten laste gelegd, waardoor de officier van justitie ten onrechte de schijn heeft gewekt dat het om meerdere gebeurtenissen gaat en waardoor aan de verdachte geen vog is afgegeven, aldus de raadsvrouw.

Het standpunt van het openbaar ministerie

14. De officier van justitie heeft in raadkamer geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het bezwaarschrift. Zij heeft daartoe verwezen naar een schriftelijk standpunt van de zaaksofficier, dat als volgt luidt:
“Zoals al eerder is aangegeven, ziet het OM dit niet als een zaak die geschikt is voor een beleidssepot. Gezien de verdenking, het beeld dat uit het dossier komt met betrekking tot deze verdachte en zijn relatie tot veelal jonge meiden en het feit dat hij weer lesgeeft, is een dagvaarding bij uitstek wel aan de orde. In eerste instantie is zelfs overwogen verdachte voor te geleiden. Hier is vanaf gezien omdat verdachte zelf hulp had ingeschakeld van een psycholoog. De omstandigheden die de advocaat aanhaalt zijn dus wel degelijk meegewogen in de keuze voor de afdoening. Bezwaarschrift is ongegrond”.
Volgens de officier van justitie blijkt hieruit afdoende dat er een belangenafweging heeft plaatsgevonden en kan deze belangenafweging de rechterlijke toets doorstaan.

Het oordeel van de rechtbank

15. De toetsing door de rechtbank van een vervolgingsbeslissing van de officier van justitie naar aanleiding van een bezwaarschrift op grond artikel 262 Sv is beperkt. Het doel van de bezwaarschriftprocedure is om evident kansloze vervolgingen te weren. De rechterlijke toetsing beperkt zich tot de haalbaarheid van de vervolging. De opportuniteit van de vervolging wordt in beginsel niet door de rechtbank beoordeeld. De vervolgingsbeslissing kan echter wél aan de hand van de beginselen van een goede procesorde door de rechtbank worden beoordeeld.
16. Tot die beginselen behoort het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging, waaronder wordt verstaan dat de in aanmerking komende belangen door de officier van justitie behoorlijk tegen elkaar moeten worden afgewogen. De rechterlijke toetsing van die belangenafweging geschiedt terughoudend, in aanmerking genomen de grote beleidsvrijheid die de officier van justitie op grond van artikel 167 Sv heeft bij het nemen van beslissingen omtrent de vervolging. In beginsel dient de rechter die beleidsvrijheid te respecteren. Slechts in het geval dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn, is sprake van een vervolgingsbeslissing die in strijd is met het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging.
17. In deze zaak heeft de raadsvrouw reeds in een vroegtijdig stadium de officier van justitie gemotiveerd gevraagd om af te zien van dagvaarding van de verdachte. De officier van justitie heeft daarop een summiere reactie gegeven, waarin zij op de door de raadsvrouw ingebrachte argumenten niet expliciet is ingegaan. Ook op het verzoek tot heroverweging van haar vervolgingsbeslissing heeft de officier van justitie summier gereageerd, evenals in haar reactie op het bezwaarschrift. De handelwijze van de officier van justitie is voor de raadsvrouw zonder meer onbevredigend te noemen, omdat de officier van justitie daarmee niet inzichtelijk maakt waarom de door de raadsvrouw benoemde punten van onvoldoende gewicht zijn. Ook is de handelwijze contra-productief te noemen, omdat deze de aanvaarding van de vervolgingsbeslissing niet ten goede komt en zelfs het entameren van een bezwaarschriftprocedure in de hand kan werken.
18. Hoe zeer een meer uitgebreide motivering in dat licht ook verkieslijk was geweest, de officier van justitie was daartoe evenwel niet gehouden. Er kan geen steun worden gevonden in het recht voor de opvatting dat op de officier van justitie bij het nemen van de vervolgingsbeslissing een motiveringsplicht rust, die inhoudt dat zij op door de verdediging ingebrachte argumenten expliciet ingaat. Voldoende is dat de officier van justitie een belangenafweging verricht, waarbij de rechter slechts toetst of die afweging niet kennelijk onredelijk is.
19. De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie in redelijkheid heeft kunnen beslissen tot dagvaarding van de verdachte. Aan de door de raadsvrouw naar voren gebrachte omstandigheden (zie hiervoor onder 12) heeft de officier van justitie in redelijkheid geen doorslaggevende betekenis kunnen toekennen. Hetgeen de raadsvrouw onder a. heeft aangevoerd is niet als vaststaand aan te merken, maar een waardering van de (ernst van de) feiten door de raadsvrouw, waar een andere waardering ook mogelijk is. Hetgeen de raadsvrouw onder b., c. en d. heeft aangevoerd raakt aan de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de gevolgen die een vervolging voor hem zou hebben. Ook als van de juistheid daarvan wordt uitgegaan, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat de belangen van de verdachte bij het voorkomen van vervolging zonder meer zwaarder moeten wegen dan het algemeen belang dat is gediend met vervolging. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat geen sprake is van een verdenking van een strafbaar feit van zeer geringe ernst. De verdenking behelst weliswaar één kus, maar daarbij zou het zijn gegaan om een aan de opleiding van de verdachte toevertrouwde minderjarige. Dat een andere weging van belangen denkbaar is, maakt niet dat de belangenafweging door de officier van justitie kennelijk onredelijk is. Hetgeen de raadsvrouw onder e. heeft aangevoerd is tot slot in hoge mate speculatief: of de behandeling ter terechtzitting schadelijk zal zijn voor de aangeefster staat geenszins vast.
20. De situatie dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn, doet zich dan ook niet voor. De vervolgingsbeslissing is niet in strijd met het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging.
21. Tot de beginselen van een goede procesorde behoort ook het zorgvuldigheidsbeginsel, dat inhoudt dat de officier van justitie is gehouden te handelen met voldoende zorgvuldigheid.
22. De raadsvrouw heeft gesteld dat de officier van justitie onzorgvuldig heeft gehandeld bij het tot stand komen van de datum van de behandeling van de strafzaak. Ingevolge artikel 258 Sv (gelezen in samenhang met artikel 367 Sv) bepaalt de politierechter de dag van de terechtzitting, naar aanleiding van een ‘verzoek en voordracht’ van de officier van justitie. Kennelijk heeft de officier van justitie daarbij de namens de verdachte opgevoerde reden van verhindering op de bewuste datum als onvoldoende dringend aangemerkt; daarin ligt naar het oordeel van de rechtbank geen onzorgvuldigheid besloten.
23. Ook de wijze van tenlasteleggen getuigt naar het oordeel van de rechtbank niet van onzorgvuldigheid. Niet is gebleken dat de officier van justitie doelbewust een verkeerde voorstelling van zaken heeft willen geven door te kiezen voor een cumulatieve tenlastelegging. Daarbij wordt opgemerkt dat het in zijn algemeenheid mogelijk is dat één feitelijke gedraging valt in meerdere strafbepalingen, in welk geval door toepassing van de samenloopbepaling van artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht onevenredige strafrechtelijke aansprakelijkheid wordt voorkomen.
24. De vervolgingsbeslissing is dus ook niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
24. De slotsom is dat het bezwaarschrift ongegrond moet worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Deze beschikking is gegeven in raadkamer door mr. B.W. Mulder, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D.A. Goldstoff en mr. F.A.M. Schuijt, griffiers, en uitgesproken ter niet-openbare zitting van 11 januari 2024.
De tweede griffier is buiten staat deze beschikking mede te ondertekenen.