In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 27 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, een Somalische nationaliteit, diende op 21 oktober 2022 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel in, welke door de staatssecretaris op 5 februari 2024 als ongegrond werd afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep op 13 maart 2024, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig zijn.
De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag onvoldoende gemotiveerd is. Eiser heeft verklaard dat hij door Al-Shabaab is bedreigd nadat hij weigerde explosieven te vervoeren. De staatssecretaris heeft echter niet voldoende onderbouwd waarom de verklaringen van eiser over zijn ervaringen met Al-Shabaab niet geloofwaardig zijn. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris ten onrechte aannam dat het kauwen van qat door eiser op het moment van de bedreiging zijn geloofwaardigheid ondermijnt. Ook de argumenten van de staatssecretaris over de veiligheid van eiser bij terugkeer naar Somalië worden door de rechtbank als onvoldoende gemotiveerd beschouwd.
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om de asielaanvraag opnieuw te beoordelen, met inachtneming van de uitspraak. Eiser krijgt tevens een proceskostenvergoeding van € 1.750,- toegewezen. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige en gemotiveerde beoordeling van asielaanvragen, vooral in gevallen waar de geloofwaardigheid van de verklaringen van de aanvrager ter discussie staat.