In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van een Ghanese eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser heeft op 2 februari 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris op 19 februari 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 12 maart 2024 behandeld, waarbij zowel de eiser als de gemachtigden van eiser en de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de afwijzing van de asielaanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft beoordeeld. Eiser, geboren in 1999, heeft Ghana verlaten na betrokkenheid bij een gewelddadig voorval tijdens de verkiezingen in 2020, waarbij hij vreest voor vervolging bij terugkeer. De staatssecretaris heeft echter de geloofwaardigheid van eisers verklaringen over zijn betrokkenheid bij het overlijden van een lid van een rivaliserende politieke partij in twijfel getrokken. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiser vaag en summier zijn.
De rechtbank wijst erop dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat Ghana zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de verklaringen van eiser over zijn asielrelaas niet geloofwaardig heeft geacht en dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750.