ECLI:NL:RBDHA:2024:4208

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
C/09/661698 / JE RK 24-306
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen na beëindiging van pleegzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter op 1 maart 2024 een beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [kind 1] en [kind 2]. De plaatsing in een pleeggezin was abrupt beëindigd, waardoor er op korte termijn geen vervangende opvangplek beschikbaar was. De kinderen zijn tijdelijk geplaatst bij hun moeder, die gezag heeft, en verblijven bij hun oma aan moederszijde. Dit is gedaan om rust en stabiliteit te creëren voor de kinderen, die in het verleden al verschillende verblijfplekken hebben gehad. De moeder en de oma delen de zorg voor de kinderen, terwijl de rol van de vader nog onderzocht moet worden. De kinderrechter benadrukt het belang van samenwerking tussen de ouders en de gecertificeerde instelling, die betrokken is bij de zorg voor de kinderen.

De procedure begon met een mondelinge beslissing op 19 februari 2024, waarbij de gecertificeerde instelling werd gemachtigd om de kinderen uit huis te plaatsen. De vader heeft verweer gevoerd tegen de uithuisplaatsing en pleit voor een plaatsing bij hem, maar de kinderrechter oordeelt dat de huidige situatie bij de moeder en de oma het beste is voor de kinderen. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend tot 30 april 2024, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/661698 / JE RK 24-306
Datum uitspraak: 1 maart 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
-
[kind 1], geboren op [geboortedag] 2016 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [kind 1] ,
-
[kind 2], geboren op [geboortedag] 2016 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [kind 2] ,
hierna tezamen ook te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. D.G.M. van den Hoogen te Leiden,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. C.H. Remmelink te Zoetermeer.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 19 februari 2024 heeft mr. E.M.M. Engbers, kinderrechter in deze rechtbank, mondeling beslist dat:
  • de gecertificeerde instelling wordt gemachtigd om [kind 1] en [kind 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de gezaghebbende moeder, op het adres van de oma moederszijde, van 19 februari 2024 tot 20 februari 2024 om 17:00 uur;
  • deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad is;
  • de behandeling van het verzoek voor het overige wordt aangehouden tot het verzoek, met nadere onderbouwing, schriftelijk bij de rechtbank is ingediend.
1.2.
Vervolgens heeft de kinderrechter in deze rechtbank bij beschikking van 20 februari 2024 het verzoek om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 800, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering afgewezen. Het verzoek is aangehouden tot deze mondelinge behandeling ter zitting.
1.3.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 20 februari 2024;
  • de beschikking van 20 februari 2024;
- het e-mailbericht van de advocaat van de vader met bijlagen van 29 februari 2024.
1.4.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 1 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] en [naam 2] , als vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling;
  • de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat.

2.Het verzoek

2.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] bij de moeder met gezag, verblijvende bij de oma moederszijde, voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
2.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Op 16 februari 2024 moesten de kinderen het pleeggezin, waar zij vanaf mei 2023 verbleven, verlaten, omdat de problematiek van de kinderen te heftig was voor de pleegouders. Volgens de gecertificeerde instelling is plaatsing op een behandelplek van waaruit wordt gewerkt aan een thuisplaatsing de beste optie voor de kinderen. Dit kon echter niet geregeld worden op zo’n korte termijn. Ook plaatsing in een gezinshuis was geen optie waardoor besloten is de kinderen bij de moeder met gezag, verblijvende bij de oma moederszijde, te plaatsen. De gecertificeerde instelling vindt het noodzakelijk dat deze plaatsing gecontinueerd wordt. De kinderen hebben de afgelopen periode veel meegemaakt en hebben al diverse verblijfplekken gehad, dus het is niet in hun belang om ze weer over te plaatsen. Daarnaast zorgt de moeder samen met de oma moederszijde voor de kinderen, waardoor er extra zicht is op de kinderen. De gecertificeerde instelling vindt een plaatsing bij de vader nu niet passend, omdat hij geen ondersteunend netwerk heeft en er nog geen hulpverlening betrokken is. Wel moet de omgang tussen de kinderen en de vader zo snel mogelijk opgestart worden. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling naar voren gebracht dat het dossier recent is overgedragen naar een andere regio van de gecertificeerde instelling, vanwege een eerder geweldsincident met de vader. De nieuwe jeugdbeschermer zal blanco naar de zaak kijken en onderzoeken welke rol de vader – op termijn – kan spelen in het leven van de kinderen en waar het perspectief van de kinderen ligt.

3.De standpunten

3.1.
Door en namens de vader is verweer gevoerd tegen het verzochte. De vader meent dat de kinderen bij hem geplaatst moeten worden. De vader beschikt over een eigen woning met genoeg ruimte voor de kinderen. Daarnaast heeft de vader – in tegenstelling tot wat de gecertificeerde instelling beweert – wel een steunend netwerk in de vorm van buren en contacten via school. De vader brengt verder naar voren dat [kind 1] met dezelfde problematiek kampt als de vader. Hierdoor weet de vader goed hoe hij hiermee om moet gaan en hoe hij [kind 1] hierin kan begeleiden. De vader heeft zorgen over de woonsituatie bij de moeder en de oma moederszijde. De moeder heeft in het verleden niet altijd positief gesproken over de opvoeding van de oma moederszijde waardoor de vader twijfels heeft over de keuze om de kinderen daar te plaatsen. De vader benadrukt dat hij samen met de moeder voor de kinderen wil zorgen. De vader ziet dan ook graag dat er toegewerkt wordt naar co-ouderschap. Momenteel heeft de vader onbegeleid contact met de kinderen op de woensdagen. Hij neemt de kinderen mee naar zijn nieuwe woning en onderneemt activiteiten met de kinderen. Het frustreert de vader dat er steeds beloften aan hem worden gedaan over uitbreiding van het contact, maar dat dit in de praktijk telkens niet gerealiseerd wordt. De advocaat van de vader stelt dat de vader een achterstand heeft door het incident dat heeft plaatsgevonden. De vader heeft hier veel spijt van. Tijdens de vorige zitting in februari 2024 is er echter een streep onder getrokken en het is dan ook belangrijk dat iedereen zich richt op de toekomst.
3.2.
Door en namens de moeder is ingestemd met het verzochte. De moeder geeft ter zitting aan dat het goed gaat met de kinderen sinds ze bij haar en de oma moederszijde zijn geplaatst. De moeder heeft veel aan de steun van de oma moederszijde en ze zitten op een lijn wat betreft de opvoeding van de kinderen. Momenteel is de moeder aan het zoeken naar een eigen woning zodat ze daar met de kinderen kan gaan wonen. De kinderen hebben nog steeds last van woedeaanvallen, maar niet zoveel als de pleegouders beweerden. Ook de andere problematiek van de kinderen is bij de moeder minder aanwezig. De moeder geeft aan open te staan voor opvoedondersteuning. Ook zou de moeder graag zien dat de kinderen diagnostiek krijgen, zodat duidelijk wordt welke problematiek zij hebben. De moeder acht het niet in het belang van de kinderen dat zij overgeplaatst worden naar de vader. De kinderen hebben veel meegemaakt en het is belangrijk dat zij rust krijgen. De moeder vindt het wel belangrijk dat de kinderen contact hebben met de vader, zolang dit veilig is voor de kinderen.

4.De beoordeling

4.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek).
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Er is de afgelopen periode veel gebeurd. De plaatsing van de kinderen in het pleeggezin is abrupt beëindigd. Een vervangende opvangplek op een behandelplek of in een gezinshuis was op korte termijn niet mogelijk. De kinderen zijn vervolgens bij de moeder met gezag, verblijvende bij de oma moederszijde geplaatst. Het is belangrijk dat er rust en stabiliteit komt voor de kinderen. Op dit moment is de kinderrechter van oordeel dat het het meest in het belang van de kinderen is dat zij bij de moeder en de oma moederszijde blijven. De moeder en de oma moederszijde kunnen op die manier de intensieve zorg voor de kinderen delen. De kinderrechter acht dit vooralsnog noodzakelijk nu er zorgen zijn over de problematiek van de kinderen en de moeder en er nog geen hulpverlening betrokken is bij het gezin. Dat neemt niet weg dat er ook onderzocht moet worden welke rol de vader kan spelen bij de verzorging en opvoeding van de kinderen. De komende periode is het van doorslaggevend belang dat de ouders blijven samenwerken met de gecertificeerde instelling en zich zullen inzetten voor de (nog in te zetten) hulpverlening. In dat licht bezien is het positief dat er een nieuwe jeugdbeschermer aan het gezin gekoppeld is, zodat er met een frisse, open blik naar de situatie gekeken kan worden. De nieuwe jeugdbeschermer dient wel de kans te krijgen zicht te krijgen op de (systeem)problematiek en op wat er nodig is voor de kinderen. De kinderrechter gaat er vanuit dat dit voortvarend zal gebeuren. Vooralsnog zullen de kinderen bij de moeder en de oma moederszijde blijven en acht de kinderrechter het belangrijk dat het contact tussen de vader en de kinderen door blijft lopen. Gelet op het vorenstaande wordt als volgt beslist.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] bij de moeder met gezag, verblijvende bij de oma moederszijde, met ingang van 1 maart 2024 tot 30 april 2024;
5.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2024 door mr. O.F. Bouwman, kinderrechter, in aanwezigheid van I.M. Kroon als griffier, en op schrift gesteld op 19 maart 2024.
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING SECRETARIS!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR HANDTEKENING RECHTER!
!NIET VERWIJDEREN, PLAATS VOOR STEMPELS!
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.