ECLI:NL:RBDHA:2024:4182

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
NL22.21279
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd op grond van wedertoelating

Op 26 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken van twee echtgenoten, eisers, die een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd hadden ingediend op grond van wedertoelating. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvragen eerder afgewezen, omdat eisers niet voldeden aan de voorwaarden van artikel 3.92 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank heeft de beroepen van eisers tegen deze afwijzing beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht had afgewezen. Eisers hadden niet aangetoond dat zij vijf jaar rechtmatig in Nederland hadden verbleven vóór hun negentiende levensjaar, wat een vereiste is volgens de wet. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris geen aanleiding had om verder onderzoek te doen naar de verblijfsduur van eisers in Nederland, aangezien de overgelegde documenten geen bewijs leverden dat zij aan de voorwaarden voldeden. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvragen in stand blijft. De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de wettelijke voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning en de rol van de staatssecretaris in het beoordelingsproces.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.21279 en NL22.21281

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 maart 2024 in de zaken tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser,

[eiseres], v-nummer: [nummer] , eiseres,
samen: eisers
(gemachtigde: mr. I. Özkara),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd in het kader van wedertoelating.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvragen met de besluiten van 14 juni 2022 afgewezen. Met de bestreden besluiten van 30 september 2022 op de bezwaren van eisers is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.2.
De staatssecretaris heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen gevoegd behandeld op de zitting van 23 februari 2024, samen met de verzoeken om voorlopige voorziening, geregistreerd onder de zaaknummers NL22.11611 en NL22.11608. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van de besluiten

2. Eisers zijn echtgenoten. Eiser is geboren op [geboortedatum 1] 1934 en eiseres is geboren op [geboortedatum 2] 1942. Zij hebben beiden de Turkse nationaliteit. Eisers hebben eerder, tweemaal in 2018 en eenmaal in 2020, een aanvraag tot machtiging voorlopig verblijf (mvv) ingediend met als doel verblijf als familie- of gezinslid bij hun dochter, die de Nederlandse nationaliteit heeft. Deze aanvragen zijn afgewezen en de twee daartegen ingestelde beroepen zijn ongegrond verklaard [1] .
2.1.
Op 20 januari 2022 hebben eisers een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd op grond van wedertoelating. De staatssecretaris stelt zich – kort samengevat en voor zover relevant – op het standpunt dat deze aanvragen moeten worden afgewezen omdat eisers niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 3.92, eerste lid, onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Eisers hebben ten eerste niet aangetoond dat zij vijf jaar rechtmatig in Nederland hebben verbleven vóór hun negentiende levensjaar. Uit de door eisers overgelegde uittreksels van de gemeente Hengelo blijkt dat zij van 14 januari 1969 (eiser) en 22 april 1971 (eiseres) tot 22 mei 1989 in Nederland stonden ingeschreven. De staatssecretaris gaat ervanuit dat zij in deze periode rechtmatig verblijf hadden, maar dit was ná hun negentiende levensjaar. Daarnaast hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat Nederland voor hen het meest aangewezen land is, omdat zij inmiddels al meer dan twintig jaar in Turkije verblijven en aangenomen wordt dat zij sterke banden hebben met Turkije. Verder heeft de staatssecretaris geen aanleiding gezien om te toetsen aan het bepaalde in artikel 8 van het EVRM. Hij verwijst daarvoor naar de eerdere afwijzende besluiten en de twee rechtbankuitspraken waarin de beroepen van eisers ongegrond zijn verklaard. Eisers hebben niet gesteld of onderbouwd dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, aldus de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvragen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Terugkeeroptie
5. Artikel 3.92, eerste lid, van het Vb 2000 bepaalt, voor zover hier van belang, dat de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd kan worden verleend aan de meerderjarige vreemdeling die:
a. (…)
b. voor het negentiende levensjaar vijf jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet, en voor wie Nederland naar het oordeel van Onze Minister het meest aangewezen land is.
6. Eisers voeren aan dat dat zij voldoen aan de voorwaarden van artikel 3.92, eerste lid, onder b, van het Vb 2000. Eisers hebben middels de uittreksels van de gemeente Hengelo een begin van bewijs geleverd waaruit blijkt dat zij rechtmatig verblijf in Nederland hebben gehad. De staatssecretaris had hun dossiers op moeten vragen bij het Nationaal Archief en aan de hand daarvan zou geverifieerd kunnen worden wanneer eisers Nederland zijn binnengekomen en wat de totale verblijfsduur is geweest. Ook is Nederland voor eisers het meest aangewezen land. Eisers zijn met een visum Nederland binnengekomen, hebben jaren op grond van een vestigingsvergunning in Nederland verbleven en vrijwel alle familieleden wonen in Nederland. Eisers dochter woont in Nederland en zij heeft vrijwel altijd voor hen gezorgd. Eisers zijn op leeftijd en zeer hulpbehoevend. Er is sprake van bijzondere omstandigheden waardoor de staatssecretaris op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had moeten afwijken van zijn beleid. De staatssecretaris had eisers bovendien in dit kader moeten horen in bezwaar. Tot slot is het besluit volgens eisers in strijd met het evenredigheidsbeginsel omdat geen rekening is gehouden met hun specifieke omstandigheden.
7. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser is geboren op [geboortedatum 1] 1934 en dat eiseres is geboren op [geboortedatum 2] 1942, en dat zij rechtmatig verblijf hebben gehad in Nederland van 14 januari 1969 (eiser) en 22 april 1971 (eiseres) tot 22 mei 1989. Eisers hebben dus pas na hun negentiende levensjaar rechtmatig verblijf in Nederland gekregen. De staatssecretaris heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat eisers niet in aanmerking komen voor verblijf op grond van artikel 3.92, eerste lid, onder b, van het Vb 2000. Er is immers niet voldaan aan de voorwaarde van rechtmatig verblijf vóór het negentiende levensjaar. De rechtbank overweegt verder dat de voorwaarden om in aanmerking te komen voor verblijf op grond van de terugkeeroptie, cumulatief van aard zijn. Dat betekent dat eisers aan alle voorwaarden moeten voldoen om hiervoor in aanmerking te komen. De staatssecretaris heeft in de besluitvorming ook nog getoetst of eisers voldoen aan de voorwaarde of Nederland voor hen het meest aangewezen land is. De rechtbank komt aan deze beoordeling niet toe, omdat de staatssecretaris terecht heeft geconstateerd dat aan de eerste cumulatieve voorwaarde niet is voldaan en de aanvraag reeds op grond daarvan heeft kunnen afwijzen. Verder overweegt de rechtbank dat er geen aanleiding was voor de staatssecretaris om verder onderzoek te doen door het Nationaal Archief te raadplegen, omdat uit de door eisers overlegde BRP [2] -inschrijving niet blijkt dat zij voor hun negentiende levensjaar hier hebben verbleven en dit geen begin van bewijs is dat zij aan de voorwaarden voldoen, zoals eisers hebben gesteld. Eisers hebben ook niet betwist dat zij pas na hun negentiende levensjaar naar Nederland zijn gereisd en dat zij dus niet aan de voorwaarde voldoen. Nader onderzoek in het archief heeft in dat opzicht geen meerwaarde. Overigens stelt de staatssecretaris in beroep dat hij dit onderzoek onverplicht alsnog heeft gedaan en dat hieruit geen andere informatie volgt.
7.1.
Eisers beroep op artikel 4:84 van de Awb maakt het oordeel van de rechtbank ook niet anders. Het Vb 2000 is geen beleidsregel die door de staatssecretaris is opgesteld, maar een algemene maatregel van bestuur. Van de voorwaarden van artikel 3.92, eerste lid, onder b van het Vb 2000 kan dus niet met toepassing van artikel 4:84 van de Awb worden afgeweken. Dat ook in paragraaf B12/2.7.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) staat dat de staatssecretaris deze vergunning kan verlenen als is voldaan aan de voorwaarden als genoemd in artikel 3.92, eerste lid, van het Vb 2000, maakt dat niet anders. Dit betreft geen nadere invulling van de voorwaarden en van de voorwaarden zelf kan middels 4:84 van de Awb niet worden afgeweken. Eisers betoog dat sprake is van schending van de hoorplicht omdat zij gehoord hadden moeten worden vanwege bijzondere feiten en omstandigheden in het kader van artikel 4:84 kan, nog daargelaten dat dit niet is geconcretiseerd, gelet hierop, dan ook niet slagen
7.2.
Het betoog van eisers op de zitting dat het besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel omdat geen rekening is gehouden met hun specifieke omstandigheden, slaagt evenmin. In deze procedure gaat het om een besluit op de aanvraag van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd op grond van de terugkeeroptie. Dat betekent dat de familieband tussen eisers en hun dochter, en de omstandigheid dat eisers op leeftijd zijn en hulpbehoevend zijn, in dit kader geen rol kunnen spelen. De vraag of sprake is van familie- en gezinsleven kan getoetst worden binnen een andere procedure, zoals een aanvraag op grond van artikel 8 van het EVRM, en het staat eisers vrij daar (nogmaals) een aanvraag voor in te dienen.
Ambtshalve toets aan artikel 8 van het EVRM en artikel 3.6ba van het Vb 2000
8. Eisers betogen dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat geen sprake is van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris verwijst enkel naar eerdere besluitvorming, maar had moeten motiveren waarom volgens hem geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Volgens eisers is sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid van hun dochter en had de staatssecretaris een belangenafweging moeten maken. Ook doen eisers een beroep op schrijnendheid in de zin van artikel 3.6ba van het Vb 2000, om dat zij in hun laatste levensjaren verkeren, gezondheidsproblemen hebben en de laatste jaren in rust willen doorbrengen bij hun familie.
9. Dit betoog slaagt niet. Er is geen rechtsregel die de staatssecretaris ertoe verplicht om ambtshalve door te toetsen of eisers in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM, na de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor
onbepaaldetijd. En dat is de aanvraag die is ingediend. Dit betekent dat de staatssecretaris niet gehouden is tot doortoetsen in de zin van artikel 3.6, van het Vb 2000. Dit artikel is immers opgenomen in afdeling 2 van het Vb 2000, dat ziet op doortoetsen na afwijzing van een aanvraag voor verblijfsvergunning regulier voor
bepaalde tijd. Overigens heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd waarom hij niet toetst aan artikel 8 van het EVRM, namelijk door te overwegen dat niet is gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden sinds de eerdere besluitvorming en de onder 2. genoemde uitspraken.
Om dezelfde reden als hiervoor genoemd was de staatssecretaris niet gehouden om ambtshalve te toetsen aan schrijnende omstandigheden op grond van artikel 3.6ba van het Vb 2000. Ook deze bepaling is niet van toepassing bij de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.

Conclusie en gevolgen

10. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen en de afwijzing van de aanvragen in stand blijft.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. H.C.M. Pijnenburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, 29 juni 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:2872 (niet gepubliceerd); rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, 26 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1763 (niet gepubliceerd).
2.Basisregistratie Personen.