ECLI:NL:RBDHA:2024:4164

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
23_5632
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewetuitkering en verzoek om begeleiding en schadevergoeding

In deze zaak heeft eiseres, die zich op 16 juni 2021 ziekmeldde bij haar werkgever, een Ziektewetuitkering ontvangen. De uitkering is per 14 juni 2023 beëindigd door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, omdat eiseres de maximale termijn van 104 weken had bereikt. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, stellende dat zij onvoldoende begeleiding heeft ontvangen van verweerder, wat haar kansen op re-integratie zou hebben benadeeld. De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2024 behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de beëindiging van de Ziektewetuitkering rechtmatig is, aangezien eiseres de maximale uitkeringsperiode heeft bereikt. De rechtbank wijst erop dat de Ziektewet geen bepalingen kent voor een loonsanctie, zoals eiseres had aangevoerd. Het verzoek van eiseres om alsnog begeleiding te ontvangen kan niet worden ingewilligd, omdat de Ziektewetperiode al is beëindigd. Eiseres ontvangt inmiddels een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, waarvoor zij wel begeleiding krijgt. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, omdat er geen sprake is van een onrechtmatig besluit. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

pRECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5632

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: F.R. van den Berg),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. J.S. de Vreeze).

Inleiding

Bij besluit van 19 mei 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres toegekende uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 14 juni 2023 beëindigd.
Bij besluit van 19 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiseres heeft zich op 16 juni 2021 ziekgemeld bij haar werkgever. Omdat de ziekmelding verband hield met zwangerschaps- en bevallingsklachten, is aan eiseres per 16 juni 2021 een ZW-uitkering toegekend.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de ZW-uitkering van eiseres per 14 juni 2023 beëindigd, omdat eiseres gedurende de maximale periode van 104 weken uitkering heeft ontvangen. Verweerder heeft dit standpunt bij het bestreden besluit gehandhaafd.
3. Eiseres voert aan dat zij nimmer enige vorm van begeleiding door of namens verweerder heeft ontvangen, terwijl verweerder op grond van artikel 30a van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen gehouden is om zorg te dragen voor haar begeleiding. Doordat deze begeleiding haar is onthouden, is eiseres benadeeld. Zij had met een goede begeleiding betere mogelijkheden gehad om terug te keren op de arbeidsmarkt en daardoor is zij mogelijk financieel benadeeld door gemis van arbeidsinkomen. Voorts dient zij nu haar WW-uitkeringsrechten aan te spreken en bij een adequate begeleiding had dit wellicht niet of gedeeltelijk plaatsgevonden. Eiseres heeft daarom aan de rechtbank verzocht te gelasten dat verweerder aan haar alsnog de noodzakelijke begeleiding geeft met het oog op re-integratie in het reguliere arbeidsproces en voorts dat de ZW-uitkering wordt gecontinueerd dan wel dat aan haar een schadevergoeding wordt toegekend.
4.1.
De rechtbank overweegt dat artikel 29, vijfde lid, van de ZW -kort gezegd- bepaalt dat geen ziekengeld wordt uitgekeerd nadat een tijdvak van 104 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, te rekenen vanaf de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken. Eiseres heeft niet betwist dat zij gedurende de maximale termijn van 104 weken een ZW-uitkering heeft ontvangen. Dit betekent dat eiseres met ingang van 14 juni 2023 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Dat volgens eiseres de begeleiding van de kant van verweerder ten tijde van de ZW-periode onvoldoende is geweest, maakt niet dat de ZW-uitkering, zoals eiseres wenst, desondanks kan worden voortgezet. Eiseres heeft nog gewezen op de Wet verbetering poortwachter en meent dat daarom een loonsanctie op zijn plaats is. Echter, de wettelijke basis voor een loonsanctie is artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. De ZW kent geen soortgelijke bepaling, zodat reeds hierom de door eiseres gewenste loonsanctie niet aan de orde is. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit stand houdt.
4.2.
Aan het verzoek van eiseres om te gelasten dat verweerder alsnog de noodzakelijke begeleiding geeft, kan niet worden voldaan. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat zij niet weet waarom de begeleiding bij de re-integratie niet goed is opgepakt en dat zij betreurt dat dit niet goed is gegaan. Echter, nu de ZW-periode reeds is beëindigd kunnen er geen re-integratieactiviteiten meer in dat kader plaats vinden. Gebleken is dat eiseres inmiddels een uitkering op grond van de Werkloosheidswet heeft en dat zij in dat kader wel begeleiding naar werk krijgt.
4.3.
Wat betreft het verzoek om schadevergoeding overweegt de rechtbank dat verweerder tot vergoeding van schade kan worden veroordeeld indien er sprake is van een onrechtmatig besluit. Dat staat in artikel 8:88, eerste lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht. Nu het bestreden besluit stand houdt, is er geen sprake van een onrechtmatig besluit. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.