ECLI:NL:RBDHA:2024:4156

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
NL24.6002
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en verzoek om schadevergoeding van een EU-onderdaan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een eiser met de Duitse nationaliteit. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 14 februari 2024 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Op 26 februari 2024 heeft de Staatssecretaris de maatregel van bewaring opgeheven, maar de rechtbank moest nog beoordelen of de bewaring onrechtmatig was en of eiser recht had op schadevergoeding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 14 februari 2024 was aangehouden wegens overtreding van de Algemene plaatselijke verordening Rotterdam en dat zijn personalia waren geverifieerd, wat leidde tot de conclusie dat hij onrechtmatig in Nederland verbleef. Eiser voerde aan dat er onvoldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring, omdat hij zelfstandig naar Duitsland wilde vertrekken. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel op te leggen, gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was geweest. De rechtbank concludeerde dat er op geen enkel moment geen zicht op uitzetting was en dat de maatregel niet was opgelegd om te voorkomen dat eiser zou zwerven. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Verduijn, in aanwezigheid van griffier mr. P. Bruins, en is openbaar gemaakt op 18 maart 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.6002
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.A.E.M. Amesz), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 14 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 26 februari 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 26 februari 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Duitse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1979.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser is van mening dat de maatregel van begin af aan onrechtmatig is en voert aan dat er ten aanzien van hem geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond.
4. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat eiser op 14 februari 2024 strafrechtelijk is aangehouden vanwege overtreding van artikel 2.23A van de Algemene plaatselijke verordening Rotterdam (slapen op de openbare weg). Uit het proces-verbaal van aanhouding van 14 februari 2024 blijkt dat de personalia van eiser zijn geverifieerd, waarbij bleek dat hij onrechtmatig in Nederland verbleef. Eiser is vervolgens overgedragen aan de AVIM. Deze gang van zaken is door eiser niet bestreden. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van eiser bij de eerste aanwending van vreemdelingrechtelijke bevoegdheden een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser voert aan dat voor het opleggen van de maatregel van bewaring onvoldoende gronden aanwezig waren, omdat hij zelfstandig wilde vertrekken naar Duitsland.
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De reden hiervoor is dat eiser in beroep alleen grond 3i heeft bestreden en de staatssecretaris daarmee over voldoende andere gronden beschikte die de maatregel kunnen dragen. Van enige onrechtmatigheid van deze gronden is niet gebleken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiser voert verder aan dat de maatregel onnodig is geweest. Hij zou werk hebben kunnen vinden, maar is toch in bewaring gesteld en wordt verwijderd naar Duitsland. Als hij werk heeft, mag hij terugkomen. De maatregel is volgens eiser meer opgelegd om hem van de straat te halen en om te voorkomen dat hij gaat zwerven.
9. De rechtbank stelt vast dat het rechtmatig verblijf van eiser als EU-onderdaan is beëindigd bij besluit van 18 december 2023. De vraag of eiser al dan niet over werk in Nederland beschikt of zou kunnen beschikken, is hiermee niet relevant voor de vraag of eiser rechtmatig in Nederland verbleef en of de staatssecretaris aan eiser een maatregel van bewaring mocht opleggen. En nu de opgelegde maatregel inmiddels heeft geresulteerd in de uitzetting van eiser, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesteld dat de maatregel is opgelegd met als doel het voorkomen dat eiser door Nederland gaat zwerven.
Voor zover eiser hiermee heeft willen betogen dat de staatssecretaris had dienen te volstaan met de oplegging van een lichter middel, ziet de rechtbank geen aanleiding om eiser hierin te volgen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiser heeft voorts aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting binnen redelijke termijn bestaat. Gelet op het feit dat eiser inmiddels is uitgezet naar Duitsland ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er op enig moment geen zicht op uitzetting op korte termijn heeft bestaan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
11. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 maart 2024

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.