ECLI:NL:RBDHA:2024:4154
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening tegen uitzetting van verzoeker tot op beroep is beslist
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een man van Dominicaanse nationaliteit, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning en het daaropvolgende terugkeerbesluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 20 juni 2023 besloten om de verblijfsvergunning van verzoeker in te trekken en een inreisverbod van tien jaar op te leggen. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om te voorkomen dat hij zou worden uitgezet totdat er op zijn beroep was beslist.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van onmiddellijke spoed, aangezien de staatssecretaris had aangekondigd dat verzoeker op 27 maart 2024 zou worden uitgezet. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoeker, die aanwezig wil zijn bij de behandeling van zijn beroep, tegen de belangen van de staatssecretaris. Gezien de korte termijn tussen de kennisgeving van de uitzetting en de datum van uitzetting, besloot de voorzieningenrechter dat het belang van verzoeker zwaarder weegt. Daarom werd de uitzetting van verzoeker verboden tot er op het beroep was beslist.
De voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris ook veroordeeld tot betaling van € 875,- aan proceskosten voor de rechtsbijstand van verzoeker. De uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, in aanwezigheid van griffier mr. P.C.J. Lindeijer, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen verzet of hoger beroep open.