ECLI:NL:RBDHA:2024:4154

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
NL24.3063
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen uitzetting van verzoeker tot op beroep is beslist

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een man van Dominicaanse nationaliteit, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning en het daaropvolgende terugkeerbesluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 20 juni 2023 besloten om de verblijfsvergunning van verzoeker in te trekken en een inreisverbod van tien jaar op te leggen. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om te voorkomen dat hij zou worden uitgezet totdat er op zijn beroep was beslist.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van onmiddellijke spoed, aangezien de staatssecretaris had aangekondigd dat verzoeker op 27 maart 2024 zou worden uitgezet. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoeker, die aanwezig wil zijn bij de behandeling van zijn beroep, tegen de belangen van de staatssecretaris. Gezien de korte termijn tussen de kennisgeving van de uitzetting en de datum van uitzetting, besloot de voorzieningenrechter dat het belang van verzoeker zwaarder weegt. Daarom werd de uitzetting van verzoeker verboden tot er op het beroep was beslist.

De voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris ook veroordeeld tot betaling van € 875,- aan proceskosten voor de rechtsbijstand van verzoeker. De uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, in aanwezigheid van griffier mr. P.C.J. Lindeijer, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen verzet of hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.3063

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam] , verzoeker,

geboren op [geboortedatum] ,
van Dominicaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.J. van der Woude)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Inleiding

Bij besluit van 20 juni 2023 heeft de staatssecretaris de aan verzoeker verleende reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd ingetrokken vanaf 9 december 2013, een terugkeerbesluit genomen en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd voor de duur van
tien jaar.
Bij besluit van 25 januari 2024 heeft de staatssecretaris het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij verzoekschrift van 26 januari 2024 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat de staatssecretaris zal worden verboden om verzoeker uit te zetten totdat er op het beroep is beslist.
De voorzieningenrechter doet met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak buiten zitting.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Wanneer tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen als verzoeker daarom vraagt. Dit kan alleen als er sprake is van onmiddellijke spoed. Om dit te beoordelen moet de voorzieningenrechter de belangen van verzoeker afwegen tegen de belangen van de staatssecretaris. Dit volgt uit artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.
2. De voorzieningenrechter stelt vast dat één van de rechtsgevolgen van het besluit is dat verzoeker onmiddellijk verwijderbaar is. De staatssecretaris heeft bij kennisgeving van 22 maart 2024 aangekondigd dat verzoeker op 27 maart 2024 zal worden uitgezet. De vereiste spoed is daarmee gegeven.
3. De voorzieningenrechter heeft, gelet op de onverwijlde spoed en de aard van de zaak, partijen niet verder in de gelegenheid gesteld om hun standpunten verder toe te lichten. Zij acht zich voldoende voorgelicht om de navolgende ordemaatregel te treffen.
De voorzieningenrechter ziet, gelet op de korte termijn tussen de kennisgeving van vertrek, en het moment waarop verzoeker uitgezet zal worden, geen mogelijkheid om een voorlopig inhoudelijk oordeel te geven over de rechtmatigheid van het besluit. Dat betekent dat de voorzieningenrechter zich zal beperken tot een belangenafweging.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van verzoeker om bij de behandeling van zijn beroep aanwezig te zijn en de uitspraak daarvan af te wachten zwaarder dan het belang van de staatssecretaris om verzoeker daarvóór al uit te zetten, temeer nu het beroep op zeer korte termijn (op 4 april 2024) zal worden behandeld. De voorzieningenrechter zal dan ook bij wijze van ordemaatregel het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk gegrond toewijzen op de hierna te melden wijze.
4. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding om met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht een ordemaatregel te treffen, inhoudende dat uitzetting van verzoeker wordt verboden tot op het beroep is beslist. Er bestaat aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de kosten van deze procedure. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit Proceskosten bestuursrecht voor de door de derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 875,- en wegingsfactor 1). Omdat verzoeker is vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen, hoeft de staatssecretaris dit niet te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe als hierna gemeld;
- treft bij wijze van ordemaatregel de voorlopige voorziening dat de uitzetting van verzoeker achterwege blijft tot op het beroep is beslist;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 875,- aan proceskosten van verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen verzet of hoger beroep open.