In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoekster, die niet mag worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op haar bezwaar tegen het besluit van 4 juli 2023. Dit besluit betreft de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM, dat de bescherming van het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De voorzieningenrechter heeft de partijen toestemming gegeven om de zaak buiten zitting af te doen, waarna het onderzoek is afgesloten.
De voorzieningenrechter oordeelt dat er geen geschil meer bestaat over de uitzetting van verzoekster in deze fase, aangezien verweerder heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek om niet uit te zetten totdat er een beslissing op het bezwaarschrift is genomen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en verbiedt verweerder om verzoekster uit te zetten tot de beslissing op bezwaar bekend is gemaakt. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 875,-.
Verzoekster heeft ook verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht, wat door de voorzieningenrechter is toegewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster onvoldoende inkomsten of vermogen heeft om het griffierecht te betalen, waardoor zij in deze procedure wordt vrijgesteld van deze verplichting. De uitspraak is openbaar gemaakt op 4 maart 2024 en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.