Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[Naam], eiseres
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
www.rechtspraak.nl.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 maart 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Somalische vrouw, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 19 februari 2024, hield in dat de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling werd genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres had op 25 juni 2023 een asielaanvraag ingediend, maar verweerder stelde dat Nederland een verzoek om overname aan Frankrijk had gedaan, dat niet binnen de termijn van twee maanden was beantwoord, waardoor de verantwoordelijkheid van Frankrijk was vastgesteld op 26 oktober 2023.
Tijdens de zitting op 15 maart 2024 heeft eiseres aangevoerd dat de Dublinverordening niet op haar van toepassing is, omdat zij in Frankrijk geen zelfstandige verblijfsstatus heeft, maar een verblijfsrecht op basis van gezinshereniging. Eiseres betoogde verder dat het verzoek om overname te laat was ingediend en dat zij niet binnen de wettelijke termijn was overgedragen. Ook stelde zij dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing is, omdat zij vreest terug te moeten keren naar haar echtgenoot aan wie zij is uitgehuwelijkt.
De rechtbank overwoog dat eiseres een geldig verblijfsrecht in Frankrijk heeft en dat de Dublinverordening op haar van toepassing is. De rechtbank concludeerde dat het overnameverzoek tijdig was ingediend en dat de termijn voor overdracht nog niet was verstreken. Eiseres had niet voldoende onderbouwd dat de Franse autoriteiten haar niet zouden kunnen helpen, en de rechtbank oordeelde dat verweerder mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.