ECLI:NL:RBDHA:2024:4127

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
NL23.28271
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. C.T.W. van Dijk, had een aanvraag voor een visum kort verblijf ingediend, welke op 22 juni 2023 werd afgewezen. Na bezwaar, dat op 27 oktober 2023 ongegrond werd verklaard, heeft verzoeker beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer NL23.34619. De rechtbank heeft het verzoek om voorlopige voorziening behandeld zonder zitting, omdat beide partijen toestemming gaven om de zaak buiten zitting af te doen.

Verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van het betalen van griffierecht wegens betalingsonmacht, wat door de voorzieningenrechter is toegewezen. Daarnaast vroeg verzoeker om toestemming om naar Nederland te komen in afwachting van de behandeling van zijn beroep. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen spoedeisend belang was, aangezien de omstandigheden die verzoeker aanvoerde zich in het verleden hebben voorgedaan. Bovendien werd het bestreden besluit niet als evident onrechtmatig beschouwd. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 29 februari 2024 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.28271
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoeker], V-nummer: [V-nummer] , verzoeker (gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. van Raak).

Inleiding

Bij besluit van 22 juni 2023 (uitgereikt op 7 juli 2023) is verzoekers aanvraag voor een visum kort verblijf afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en hij heeft een verzoek om een voorlopige ingediend. Dit verzoek is geregistreerd onder het nummer NL23.28271.
Bij besluit van 27 oktober 2023 (het bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard. Hiertegen heeft verzoeker beroep ingesteld. Het beroep is geregistreerd onder het nummer NL23.34619. Bij uitspraak van 29 februari 2024 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Op grond van artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb wordt het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het bezwaar gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de bestuursrechter.
Het verzoek is niet op zitting behandeld omdat partijen op voorhand toestemming hebben gegeven de zaak buiten zitting af te doen, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten (artikel 57, eerste en derde lid, van de Awb).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van het betalen van griffierecht wegens betalingsonmacht. De voorzieningenrechter ziet, op basis van de verstrekte gegevens, aanleiding om het verzoek toe te wijzen.
2. Verzoeker wil dat de voorzieningenrechter bepaalt dat hij – kort gezegd – alvast naar Nederland mag komen om de behandeling van zijn beroep af te wachten.
3. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als de verzoeker daarbij een spoedeisend belang heeft of als sprake is van een evident onrechtmatig besluit.
4. In zijn verzoekschrift van 6 september 2023, aangevuld op 12 oktober 2023 en 16 november 2023, heeft verzoeker gesteld dat hij spoedeisend belang heeft omdat hij door de weigering van het visum zijn werkzaamheden bij [bedrijf] niet kan voortzetten. Hij zou bij dit bedrijf zijn rijbewijs halen zodat hij in de zomer het personeel dat op vakantie ging kon vervangen. Door de weigering van zijn visum heeft hij zich niet aan deze afspraak kunnen houden en dreigt zijn werkgever zijn arbeidsovereenkomst te ontbinden.
5. De voorzieningenrechter overweegt dat deze omstandigheden zich hebben voorgedaan in het verleden en alleen al om die reden nu geen spoedeisend belang kunnen opleveren. Verzoeker heeft in de beroepsfase geen ander spoedeisend belang naar voren gebracht. Het bestreden besluit is ook niet evident onrechtmatig.
6. Op grond van het voorgaande wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Hak, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 februari 2024

Documentcode: [documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.