ECLI:NL:RBDHA:2024:4113

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
NL23.38044 en NL23.38045
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en voorlopige voorziening in verband met problemen door huwelijk

In deze uitspraak heeft de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld, evenals het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser, die op 27 juni 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg op 30 november 2023 te horen dat zijn aanvraag als kennelijk ongegrond was afgewezen. De rechtbank heeft op 10 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. In een eerdere tussenuitspraak op 24 januari 2024 had de rechtbank verweerder de kans gegeven om gebreken in het besluit te herstellen, maar verweerder heeft deze kans niet benut.

De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het geheim houden van en de problemen rondom het huwelijk van eiser ongeloofwaardig zijn. De rechtbank wijst erop dat de door eiser ingebrachte stukken over een schietincident zijn relaas ondersteunen. Verweerder heeft in strijd met de samenwerkingsplicht gehandeld door niet door te vragen naar onduidelijkheden en heeft onvoldoende recht gedaan aan de bewijskracht van de overgelegde foto’s en filmpjes. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit omdat dit in strijd is met het motiveringsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en de samenwerkingsplicht. Verweerder moet binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit nemen, rekening houdend met deze uitspraak.

Omdat het beroep gegrond is verklaard, heeft eiser recht op een vergoeding van zijn proceskosten. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de rechtbank nu definitief over het beroep heeft beslist. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 2.625,- aan proceskosten aan eiser, aangezien de gemachtigde van eiser zowel een beroepschrift als een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.38044 (beroep)
NL23.38045 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser], eiser/verzoeker, hierna: eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Boesjes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch. R. Vink).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Daarnaast beoordeelt de voorzieningenrechter het
verzoek van eiser om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser heeft op 27 juni 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 30 november 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2024 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser, [tolk] als tolk en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.
1.2
In de tussenuitspraak van 24 januari 2024 (de tussenuitspraak) over het beroep heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
1.3
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak schriftelijk verklaard geen gebruik te maken van de gelegenheid de gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
1.4
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Beoordeling door de rechtbank

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak over het beroep. De feiten en omstandigheden die voor deze zaak van belang zijn, zijn weergegeven in de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij alles wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 augustus 2011 [1] en 15 augustus 2012 [2] .
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het geheim houden van en de problemen vanwege eisers huwelijk met [naam] ongeloofwaardig worden geacht. De door eiser ingebrachte stukken over het schietincident ondersteunen het relaas van eiser hierover. Zonder nadere toelichting en/of een deskundigenverklaring volgt de rechtbank verweerders standpunt dat eiser hierover tegenstrijdig heeft verklaard niet. Verweerder heeft daarbij in strijd met de samenwerkingsplicht gehandeld door niet door te vragen naar onduidelijkheden. Verweerder moet beter motiveren waarom de ingebrachte stukken onvoldoende zijn om het schietincident ongeloofwaardig te achten. Ook de landeninformatie over het risico bij een gemengd huwelijk ondersteunen het standpunt van eiser dat het logisch is dat er problemen zijn ontstaan door het huwelijk, zoals het gestelde schietincident. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verweerder zonder nadere motivering onvoldoende recht aan de bewijskracht van de overgelegde foto’s en filmpjes heeft gedaan en hierbij wederom niet heeft voldaan aan de samenwerkingsplicht. De rechtbank heeft verder overwogen dat verweerder ten onrechte onduidelijkheden uit eisers relaas over de dagen na het schietincident heeft tegengeworpen.
4. Het beroep voor zover dat ziet op eisers stelling dat verweerder hem het voordeel van de twijfel had moeten geven gaat, slaagt niet. Voor de motivering hiervan verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
5. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld deze gebreken te herstellen. Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat hij geen gebruik maakt van deze gelegenheid. Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit omdat deze in strijd is met het motiveringsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel en de samenwerkingsplicht. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtmatige uitkomst naar de huidige stand van zaken nog te veel open ligt. De reden daarvoor is nu juist dat verweerder geen poging heeft ondernomen de gebreken te herstellen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen rekening houdend met deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
6. Omdat de rechtbank nu definitief beslist over het beroep van eiser, is er geen grond meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
7. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.625,- omdat de
gemachtigde van eiser een beroepschrift en een verzoekschrift heeft ingediend en aan de
zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 30 november 2023;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op eisers asielaanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kunt u, voor zover het de hoofdzaak betreft, een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.