ECLI:NL:RBDHA:2024:4097

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
C/09/651299 / FA RK 23-5359
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot omgangsregeling tussen minderjarige broers door hun oma

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 15 maart 2024 een beschikking gegeven naar aanleiding van een verzoek tot een omgangsregeling tussen twee minderjarige broers, ingediend door hun oma moederszijde. De oma, die tevens de voogdes is van de jongste broer, verzoekt om een regeling waarbij de broers elkaar eens in de twee weken kunnen ontmoeten en minimaal drie keer per week telefonisch contact hebben. De vader van de broers verzet zich tegen dit verzoek en stelt dat de voorgestelde regeling niet in het belang van zijn oudste zoon is, die zich gedwongen voelt om contact te onderhouden.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen. De broers hebben een belaste voorgeschiedenis en hebben lange tijd samen bij hun oma gewoond, maar zijn sinds 2019 apart van elkaar gaan wonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een nauwe persoonlijke betrekking bestaat tussen de broers, zoals bedoeld in artikel 1:377a BW. Echter, de rechtbank is van oordeel dat het verzoek van de oma moet worden afgewezen. De huidige omgangsregeling, die met veel moeite tot stand is gekomen, biedt de broers de ruimte om zelf hun contact vorm te geven. De rechtbank vreest dat een vastgelegde regeling extra druk op de broers zal leggen, met name op de oudste broer, die al aangeeft zich gedwongen te voelen.

De rechtbank hoopt dat de broers in de toekomst op eigen initiatief contact met elkaar zullen opnemen, zonder dat daar een formele regeling aan te pas komt. De beslissing om het verzoek af te wijzen is genomen met het oog op het welzijn van de kinderen, waarbij de rechtbank de voorkeur geeft aan een onbelaste ontwikkeling van hun onderlinge relatie.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 23-5359
Zaaknummer: C/09/651299
Datum beschikking: 15 maart 2024

Omgang

Beschikking op het op 5 juni 2023 ingekomen verzoek van:

[naam1] ,

de oma moederszijde, de voogdes van de minderjarige [minderjarige2] ,
wonende in [woonplaats1] ,
advocaat: mr. E.A. Kazzaz-de Hoog in ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[naam2] ,

de vader,
wonende in [woonplaats2] ,
Als informant wordt aangemerkt:

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering ,

de voormalig voogdes van de minderjarige [minderjarige1] ,
hierna: de gecertificeerde instelling.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken waaronder:
  • het verzoekschrift, met bijlagen;
  • het F9-formulier van 1 augustus 2023, met bijlagen, van de zijde van de oma moederszijde;
  • het e-mailbericht van 31 januari 2024 van de zijde van de vader.
De minderjarige [minderjarige1] is in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het verzoek.
Op 16 februari 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de oma moederszijde bijgestaan door advocaat, de vader en mevrouw [naam3] namens de gecertificeerde instelling.

Feiten

  • De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
  • Zij zijn de ouders van de volgende nu nog minderjarige kinderen:
  • [minderjarige1] , geboren op [geboortedatum1] 2009 in [plaats1] ;
  • [minderjarige2] , geboren op [geboortedatum2] 2012 in [plaats1] .
- Bij beschikking van 20 mei 2022 van deze rechtbank is de oma moederszijde belast met de voogdij over [minderjarige2] .
  • Bij beschikking van 22 augustus 2023 van deze rechtbank is de voogdij van de gecertificeerde instelling over [minderjarige1] beëindigd en is het gezag van de vader over [minderjarige1] hersteld.
  • [minderjarige2] heeft de hoofdverblijfplaats bij de oma moederszijde.
  • [minderjarige1] heeft de hoofdverblijfplaats bij de vader.

Verzoek en verweer

De oma moederszijde verzoekt een omgangsregeling vast te stellen tussen de minderjarige broers [minderjarige2] en [minderjarige1] , waarbij zij eens in de twee weken een dag(deel) met elkaar doorbrengen en minimaal drie keer per week telefonisch contact met elkaar hebben.
De vader voert verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Vooraf
[minderjarige1] en [minderjarige2] kennen een belaste voorgeschiedenis. In hun leven is al veel gebeurd. Vanaf de geboorte van [minderjarige2] , hebben beide jongens samen bij de oma moederszijde gewoond. Zij hebben langere tijd onder toezicht gestaan van Jeugdbescherming West en in 2018 is het gezag van de moeder en de vader over hun beëindigd. Daarop heeft Jeugdbescherming West tot en met 2019 de voogdij over hen uitgeoefend, waarna aan het einde van dit jaar de gecertificeerde instelling tot voogd over beide jongens is benoemd. In 2019 is [minderjarige1] bij de vader gaan wonen, [minderjarige2] is bij de oma gebleven. Sinds die tijd wonen de broers dus, hoewel zij zo’n 7 jaar samen hebben gewoond, apart van elkaar. In 2022 is de oma benoemd als voogd over [minderjarige2] . In 2023 is de vader opnieuw belast met het gezag over [minderjarige1] .
Omgangsregeling
Ontvankelijkheid
De oma moederszijde vraagt de rechtbank in dit geval niet om een omgangsregeling tussen haar en haar kleinzoon [minderjarige1] vast te stellen. Zij vraagt namens [minderjarige2] , als zijn voogd, om een omgangsregeling tussen hem en zijn grote broer [minderjarige1] vast te stellen. Op grond van 1:377a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt de rechter op verzoek van iemand die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een omgangsregeling tussen diegene en het kind vast. Hoewel in dit artikel niet direct is bepaald dat ook, zoals in dit geval, een oma - als wettelijk vertegenwoordiger van één van de broers - kan vragen om een omgangsregeling tussen beide broers (haar kleinzoons), is de rechtbank van oordeel dat dit toch moet kunnen. De rechtbank vindt dit namelijk in lijn met de strekking van dit artikel, gezien in combinatie met het bepaalde in artikel 8 van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Voor de rechtbank staat daarbij vast dat tussen de broers een nauwe persoonlijke betrekking bestaat als bedoeld eerste lid van artikel 1:377a BW.
Inhoudelijke beoordeling
Op dit moment, zo is op de zitting naar voren gekomen, hebben de broers eens in de vier weken zo’n twee uur omgang met elkaar hebben onder begeleiding van Jeugdformaat. Daarnaast is er een regeling afgesproken waarbij [minderjarige1] eens in de week [minderjarige2] belt. Dit gebeurt echter niet altijd.
De oma wil graag dat de broers meer contact met elkaar hebben. [minderjarige2] heeft hier veel behoefte aan en zij denkt dat hetzelfde geldt voor [minderjarige1] , hij moet hiertoe alleen meer gestimuleerd worden door de vader. Zij heeft langere tijd voor beide jongens gezorgd en is ervan overtuigd dat zij elkaar missen en elkaar nodig hebben, mede vanwege hun gedeelde verleden.
De vader is het niet eens met het verzoek van de oma. Hij betwijfelt of de regeling die zij voorstelt daadwerkelijk is bedoeld om de omgang tussen de broers uit te breiden. Hij denkt dat zij met deze regeling zelf in contact met [minderjarige1] wil komen. Iets dat [minderjarige1] op het moment absoluut niet wil. De vader vindt het bovendien ook niet in het belang van [minderjarige1] om een omgangsregeling tussen hem en zijn broer vast te leggen. [minderjarige1] heeft een druk schema. Hij heeft meermaals aangegeven dat hij zich gedwongen voelt om contact te zoeken, terwijl hij daar eigenlijk geen behoefte aan heeft.
De op de zitting aanwezige medewerker vertelt dat de huidige regeling met veel moeite tot stand is gekomen. Dit omdat [minderjarige1] absoluut zijn oma niet wil zien en [minderjarige2] absoluut zijn vader niet wil zien. Beide jongens zijn bang dat ze tijdens een omgangsmoment toch de oma of de vader zullen zien. Beide jongens zijn ook bang dat als ze moeten bellen, zij de oma of de vader aan de lijn zullen krijgen. [minderjarige1] moet nu, als de grote broer, steeds bellen omdat [minderjarige2] dat omgekeerd niet durft. Dat gaat niet altijd goed, ook niet omdat [minderjarige1] inmiddels 14 jaar is en soms vergeet te bellen of niet altijd de beschikking heeft over zijn telefoon. Meer dan eens in de maand omgang en wekelijks één keer bellen is echt te belastend. Volgens de medewerker is het niet wenselijk dat de rechtbank een omgangsregeling vastlegt zoals door de oma verzocht, maar is het ook niet wenselijk om de huidige regeling vast te leggen. Vooral niet omdat [minderjarige1] het vervelend vindt als hij dit soort dingen moet, hij voelt zich dan gedwongen. De jongens moeten hier zelf hun weg in gaan vinden en daarvoor moeten zij de ruimte krijgen.
De rechtbank zal het verzoek van de oma afwijzen. Dit omdat de rechtbank van oordeel is dat zij in deze situatie geen omgangsregeling moet vastleggen. Als zij dit doet, is de kans groot dat dit averechts gaat werken. Er komt dan (extra) druk te liggen op het al met moeite tot stand gekomen huidige contact, met name bij [minderjarige1] . De rechtbank gunt het de broers dat zij elkaar in de toekomst vaker zullen opzoeken, maar onderschrijft het standpunt van de medewerker van de gecertificeerde instelling dat de broers er beiden bij gebaat zijn dat aan hen zelf de keuze wordt gelaten en de ruimte wordt gegeven om het onderling contact (verder) op te bouwen en vorm te geven. De rechtbank hoopt dat daarmee in de toekomst voor de broers de mogelijkheid bestaat om op onbelaste wijze contact met elkaar te hebben.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het door de oma moederszijde verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M.M. Vingerling, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door S.A.L. Niemantsverdriet als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 maart 2024.