ECLI:NL:RBDHA:2024:409

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
NL23.18331
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 4 februari 2022 afgewezen, waarop eisers bezwaar hebben gemaakt. De rechtbank heeft het beroep op 19 oktober 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eisers, referent en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en eiseres 1, en dat er geen hechte persoonlijke banden bestaan tussen referent en eiseres 2. De rechtbank legt uit dat artikel 8 van het EVRM het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven beschermt, maar dat dit alleen geldt als er sprake is van bijzondere afhankelijkheid of hechte banden. De staatssecretaris heeft een belangenafweging gemaakt tussen het algemeen belang van de Nederlandse Staat en het persoonlijke belang van de eisers, waarbij hij zwaarder gewicht heeft toegekend aan het restrictieve migratiebeleid van Nederland. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de aanvraag voor een mvv.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18331

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiseres 1v-nummer: [nummer 1],

[naam 2], eiseres 2
v-nummer: [nummer 2]
hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. J.R. Vreijsen.).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv).
2. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 4 februari 2022 afgewezen. Hiertegen is bezwaar gemaakt.
3. Met het de beslissing op het bezwaar van 1 juni 2023 (het bestreden besluit) van eisers is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
4. De rechtbank heeft het beroep op 19 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, referent en de gemachtigde van de staatssecretaris. Als tolk was aanwezig Z. Hanina.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of het terecht is dat de staatssecretaris in het bestreden besluit bij de afwijzing van de aanvraag voor een mvv is gebleven. Zij doet dat aan de hand van wat eisers tegen dit besluit hebben aangevoerd. De rechtbank gaat daarbij uit van de feiten en omstandigheden zoals die zich voordeden op het moment van het bestreden besluit.
6. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. Eiseres 1 is geboren op [geboortedatum 1] en is de moeder van referent en van eiseres 2. Eiseres 2 is geboren op [geboortedatum 2] en is het zusje van referent. Eisers willen in Nederland bij referent komen wonen. Referent is geboren op 9 mei 1992. Op [geboortedatum 3] heeft referent een aanvraag ingediend om aan eisers een mvv te verlenen op grond van artikel 8 van het EVRM [1] .
8. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris overwogen dat eisers geen geslaagd beroep kunnen doen op artikel 8 van het EVRM. Volgens de staatssecretaris is tussen referent en eiseres 1 geen sprake van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid en bestaan er tussen referent en eiseres 2 geen hechte persoonlijke banden. Daarom is er geen sprake van beschermingswaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Het belang van de Nederlandse Staat bij een terughoudend beleid voor (gezins)migratie weegt volgens de staatssecretaris zwaarder dan het belang van eisers om bij referent in Nederland te kunnen verblijven.
9. Eisers hebben hiertegen in beroep aangevoerd dat de staatssecretaris de bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen referent en eiseres 1 onvoldoende in onderling verband heeft gewogen. Daarbij wijzen eisers erop dat referent na zijn huwelijk in 2016 in het appartement van zijn ouders is gaan wonen en de meeste tijd bij zijn ouders doorbracht. Het was een zeer specifieke, niet gangbare situatie. Eiseres 1, de moeder van referent, werd door de vader van referent gedwongen tot prostitutie. Referent heeft zijn moeder proberen te beschermen en heeft haar geholpen bij het verkrijgen van een visum voor Oman. Daar verblijven eisers nu, zonder mannelijke begeleiding en afhankelijk van financiële steun van referent. Verder wijzen eisers op het tekort aan medische voorzieningen in Syrië en op de humanitaire gevolgen van het conflict daar. De staatssecretaris maakt volgens eisers ook niet duidelijk waarom geen sprake is van hechte persoonlijke banden tussen referent en zijn zusje, eiseres 2. Referent is gedurende haar hele leven beschermer en opvoeder geweest. Zijn vader heeft haar alleen mishandeld en misbruikt. Eisers stellen dat de staatssecretaris evenmin een evenwichtige belangenafweging heeft gemaakt. Daarbij heeft de staatssecretaris ook niet inzichtelijk gemaakt hoe de verschillende omstandigheden die hij in het voordeel van eisers bij zijn beoordeling heeft betrokken door hem zijn gewogen en waarom het economisch belang van de Nederlandse staat zwaarder weegt. Met name wijzen eisers op het bestaan van een objectieve belemmering om het familie en gezinsleven in Syrië uit te oefenen. De staatssecretaris miskent dat eisers geen bestendig verblijf hebben in Oman en dat referent zich daar niet kan vestigen. Dat de staatssecretaris onder verwijzing naar het Nederlands economisch belang tegenwerpt dat referent geen vast contract heeft, is een verkapte middeleneis. De wijze waarop het gebrek aan banden met Nederland is gemotiveerd komt neer op een verkapte inburgeringseis.

Kunnen eisers en referent een beroep doen op artikel 8 van het EVRM?

10. Artikel 8 van het EVRM beschermt het recht op eerbieding van het familie- en gezinsleven. Als gevolg hiervan kan voor de Nederlandse Staat de verplichting bestaan om een vreemdeling tot Nederland toe te laten, om hem of haar in staat te stellen familie- en gezinsleven uit te oefenen met een familielid dat in Nederland verblijft.
11. Het familie- en gezinsleven tussen meerderjarige kinderen en hun ouders wordt alleen beschermd door artikel 8 van het EVRM als tussen de betrokkenen een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat. Daarvoor moet er sprake zijn van bijkomende elementen van afhankelijkheid. Hierbij kan bijvoorbeeld relevant zijn: de eventuele samenwoning, de mate van emotionele afhankelijkheid, de mate van financiële afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst.
12. Het familie- en gezinsleven tussen meerderjarige en minderjarige broers of zussen wordt volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof van de Rechten van de Mens aangemerkt als familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM indien daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden. [2] Of sprake is van hechte persoonlijke banden moet altijd worden afgeleid uit een zorgvuldige en gemotiveerde weging van de feitelijke situatie. [3] Er moet daarbij sprake zijn van een band die de gebruikelijke omgang overstijgt.
13. In alle gevallen waarin wordt beoordeeld of er sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM moet - ongeacht de uitkomst van die beoordeling - een belangenafweging gemaakt worden. De staatssecretaris moet hierbij een afweging maken tussen het algemeen belang van de Nederlandse Staat bij een terughoudend migratiebeleid en het persoonlijke belang van de vreemdeling bij de uitoefening van zijn familie- en gezinsleven in Nederland. Daarbij moeten alle relevante feiten en omstandigheden worden betrokken en de belangenafweging moet evenwichtig zijn. De rechtbank beoordeelt dit enigszins terughoudend.

Is sprake van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen referent en eiseres 1?

14. De staatssecretaris heeft terecht geconcludeerd dat tussen referent en eiseres 1 niet gesproken kan worden van familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM, omdat eisers niet hebben aangetoond dat een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen referent en eiseres 1.
15. Daarbij heeft de staatssecretaris terecht betrokken dat referent vóór zijn vertrek uit Syrië in 2017 – sinds zijn huwelijk op 1 augustus 2016 – niet meer met eisers samenwoonde. In het verweerschrift is er aanvullend op gewezen dat referent gedurende zijn studie twee jaar zelfstandig in Latakia heeft gewoond en heeft verklaard dat hij gedurende die periode geen zicht had op wat zich afspeelde tussen zijn ouders. In de verklaring van referent dat hij vóór zijn vertrek uit Syrië in een woning tegenover die van zijn ouders is gaan wonen en dat hij elke dag bij zijn ouders op bezoek ging heeft de staatssecretaris geen aanleiding hoeven zien om alsnog een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie aan te nemen.
16. Eisers hebben ook overigens niet aangetoond dat sprake is (geweest) van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen referent en eiseres 1. De staatssecretaris heeft terecht overwogen dat eisers zich met hun vertrek naar Oman hebben onttrokken aan zowel hun echtgenoot respectievelijk vader, als aan de gestelde algemene humanitaire en veiligheidssituatie in Syrië. Eisers hebben op hun beurt niet geconcretiseerd in welk opzicht zij nu in Oman noodzakelijke bescherming ontberen.
17. De staatssecretaris heeft ook terecht vastgesteld dat referent niet heeft aangetoond dat hij eisers financieel ondersteunt. Uit de overgelegde bankafschriften van referent blijkt niet dat de daarop vermelde overboekingen zijn gedaan aan of ten behoeve van eiseres.
18. De staatssecretaris heeft verder onbestreden overwogen dat niet is gebleken dat eiseres 1 concrete medische zorg nodig heeft. Ook heeft hij gewezen op de verklaringen van referent dat eiseres 1, al dan niet met hulp van eiseres 2, het huishouden doet en dat eisers in staat zijn gebleken om de reis naar Oman te ondernemen. Dit wijst niet op afhankelijkheid in praktische zin. In dezelfde context heeft de staatssecretaris kunnen overwegen dat niet is gebleken dat eiseres 1 exclusief afhankelijk is van referent en zich in de voorbije jaren staande heeft weten te houden.
19. De staatssecretaris heeft ook kunnen overwegen dat de enkele behoefte van referent om zijn moeder te ondersteunen nog niet maakt dat tussen hen sprake is van een meer dan gebruikelijke emotionele afhankelijkheid. Eisers hebben op hun beurt niet weten te onderbouwen dat - vanwege de gestelde gezinsomstandigheden in Syrië – het tegendeel moet worden aangenomen.

Bestaan er hechte persoonlijke banden tussen referent en eiseres 2?

20. De staatssecretaris heeft zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat tussen referent en eiseres 2 niet is gebleken van hechte persoonlijke banden die de gebruikelijke omgang tussen een meerderjarige broer en een minderjarige zus overstijgen. Hierbij heeft de staatssecretaris kunnen betrekken dat referent gedurende twee jaar tijdens zijn studie en vervolgens gedurende zijn huwelijk niet met eiseres 2 heeft samengewoond, wat er op duidt dat hij niet intensief bij haar opvoeding betrokken was.
21. Daarnaast is niet verder aangetoond dat referent inderdaad een wezenlijke rol in de verzorging en opvoeding van zijn zusje heeft gehad. De enkele stelling dat eisers hiervan geen documenten kunnen overleggen leidt niet tot een ander oordeel. Omdat de bewijslast primair bij eisers ligt, mag van hun verwacht worden dat zij de gestelde zorgtaken onderbouwen.

Heeft de staatssecretaris een voldoende belangenafweging gemaakt?

22. De staatssecretaris heeft een voldoende inzichtelijke belangenafweging gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM en heeft deze niet ten onrechte in het nadeel van eisers laten uitvallen. Daarbij heeft de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden betrokken. De staatssecretaris heeft vervolgens zwaarder gewicht kunnen toekennen aan het restrictieve toelatingsbeleid van Nederland, het gegeven dat eisers geen eerder verblijfsrecht hebben gehad, het ontbreken van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM en het economisch belang van Nederland. Dit laatste belang wordt ruim uitgelegd, waarbij de economische perspectieven van eisers en referent in algemene zin kunnen worden betrokken. Het ontbreken van antecedenten, het bezit van een paspoort en het bestaan van een objectieve belemmering voor referent om familie- en gezinsleven met eisers in Syrië uit te oefenen heeft verweerder als onvoldoende kunnen beschouwen om de belangenafweging in het voordeel van eisers te laten uitvallen. Daarbij heeft de staatssecretaris ook kunnen betrekken dat referent naar Oman kan afreizen om eisers te bezoeken.
23. De staatssecretaris heeft ook rekening gehouden met de belangen van eiseres 2 als minderjarig kind. Daarbij heeft hij terecht van belang geacht dat eiseres 2 bij haar moeder verblijft.

Conclusie

24. De staatssecretaris heeft de aanvraag voor een mvv terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond.
25. De staatssecretaris hoeft daarom ook geen proceskosten te betalen en eisers krijgen ook het betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie ook paragraaf B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
3.Zie ook WI 2020/16.