ECLI:NL:RBDHA:2024:4083

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
NL23.33961
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Colombiaanse vrouw afgewezen wegens onvoldoende bewijs van vervolging door ex-partner

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Colombiaanse vrouw tegen de afwijzing van haar asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vrouw, die jarenlang mishandeld is door haar ex-partner, vordert erkenning als vluchteling op basis van de vrees voor vervolging bij terugkeer naar Colombia. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen, stellende dat de vrees van de vrouw niet aannemelijk was en dat de problemen met haar ex-partner niet onder de gronden van het Vluchtelingenverdrag vallen. De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2024 behandeld, waarbij de staatssecretaris zijn standpunt heeft verdedigd en de vrouw haar zorgen heeft geuit over de mogelijke gevolgen van terugkeer.

Na een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie op 16 januari 2024, dat de status van vrouwen als sociale groep in het Vluchtelingenverdrag bevestigt, heeft de rechtbank het onderzoek heropend. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de vrouw niet als vluchteling kan worden erkend. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de asielaanvraag ten onrechte ongegrond heeft verklaard, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Dit betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag blijft bestaan, maar de vrouw krijgt wel een vergoeding voor de proceskosten. De rechtbank benadrukt dat eerdere blootstelling aan vervolging een duidelijke aanwijzing vormt voor gegronde vrees voor herhaling van die vervolging, tenzij de staatssecretaris kan aantonen dat dit niet het geval is. In dit geval heeft de staatssecretaris dat niet kunnen doen, maar de rechtbank oordeelt dat de vrouw niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar vrees bij terugkeer.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33961

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres,

v-nummer: [V-nr.] ,
mede namens haar minderjarige kind
[naam kind],
(gemachtigde: mr. E.W.B. van Twist),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. S.J.R.R. Brock).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 5 oktober 2023 (het bestreden besluit) afgewezen als ongegrond. [1]
2. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3. De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, J.L. Smith als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.
4. Op 16 januari 2024 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) arrest gewezen in de zaak C-621/21. [2] In verband hiermee heeft de rechtbank het onderzoek heropend en de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk aan de rechtbank mee te delen of en zo ja welke gevolgen dit arrest heeft voor het bestreden besluit. De staatssecretaris heeft op 1 maart 2024 gereageerd. Hierop heeft eiser op 12 maart 2024 gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek, met instemming van partijen, opnieuw gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de asielaanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen als ongegrond. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank bepaalt echter dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. [3] Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Het asielrelaas
7. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Colombiaanse nationaliteit. Als reden voor haar asielaanvraag heeft eiseres opgegeven dat zij jarenlang fysiek, mentaal en psychisch is mishandeld en bedreigd door haar ex-partner [naam partner] . Eiseres heeft twee keer aangifte gedaan tegen hem, maar de politie en het Openbaar Ministerie hebben haar niet kunnen of willen helpen. Verder is eiseres drie keer verhuisd binnen Colombia in de hoop dat [naam partner] haar met rust zou laten, maar hij wist haar steeds te vinden. Bij terugkeer vreest eiseres dat zij door [naam partner] wordt gevonden en vermoord. Daarnaast vreest eiseres dat [naam partner] haar dochter uit wraak zal vermoorden.

Het bestreden besluit

8. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Mishandelingen door ex-partner [naam partner] .
9. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat beide relevante elementen geloofwaardig zijn. De problemen rondom de mishandeling en bedreiging door [naam partner] raken echter niet aan één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag. [4] Eiseres komt daarom niet in aanmerking voor een vluchtelingenstatus. De problemen met [naam partner] vormen ook geen aanleiding om een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Colombia aan te nemen. De gestelde vrees van eiseres is namelijk niet aannemelijk. De staatssecretaris geeft daarvoor zes argumenten. Allereerst zit er ruim twee jaar en vier maanden tijd tussen het laatste fysieke contact met [naam partner] en het vertrek van eiseres uit Colombia. Daarnaast heeft eiseres Colombia pas in 2022 verlaten, terwijl de problemen met [naam partner] al in 2017 waren begonnen. Ook is er geen sprake van ononderbroken bedreigingen door [naam partner] nadat eiseres hem heeft verlaten en heeft [naam partner] eiseres nooit fysiek opgezocht nadat zij verhuisde. Verder heeft eiseres Colombia zonder problemen kunnen verlaten terwijl ze tegelijkertijd verklaart dat [naam partner] altijd wist te achterhalen waar ze was. De overgelegde nieuwsartikelen over geweld door ex-partners in Colombia dragen daarnaast niet bij aan de aannemelijkheid van de persoonlijke vrees van eiseres. De staatssecretaris concludeert daarom dat de asielaanvraag ongegrond is. Tot slot is aan eiseres een terugkeerbesluit uitgevaardigd.
Het standpunt van eiseres
10. Eiseres stelt allereerst dat zij wel als vluchteling moet worden erkend en toegelaten. Zij wijst in dat kader op de omstandigheid dat [naam partner] contacten heeft bij de Colombiaanse overheid. Verder wijst eiseres erop dat vrouwen die een ex-partner hebben die agressief is en waartegen vanuit de overheid weinig of geen bescherming bestaat, kunnen behoren tot een sociale groep zoals genoemd in het Vluchtelingenverdrag. Bij zienswijze heeft eiseres in dit verband verwezen naar een rapport [5] van UNHCR. [6] Daarnaast stelt eiseres dat de dreiging die van [naam partner] uitgaat zo groot is, dat zij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar vrees zelf een verklaring op papier gezet en in beroep overgelegd.
Beoordeling van de beroepsgronden
Vluchtelingschap
11. In het hiervoor onder 4 genoemde arrest van 16 januari 2024 heeft het Hof overwogen dat artikel 10, lid 1, onder d, van de Kwalificatierichtlijn [7] zo moet worden uitgelegd, dat naargelang de omstandigheden in het land van herkomst, zowel vrouwen uit dat land in hun geheel als meer beperkte groepen van vrouwen die een bijkomende gemeenschappelijke eigenschap delen, tot een bepaalde sociale groep kunnen horen, wat een grond van vervolging kan vormen die tot verlening van de vluchtelingenstatus kan leiden.
12. Gelet op dit arrest is het standpunt van de staatssecretaris dat de vrees van eiseres niet raakt aan een van de gronden in het Vluchtelingenverdrag omdat vrouwen niet als een sociale groep in de zin van dat verdrag kunnen worden aangemerkt, niet deugdelijk gemotiveerd. [8] De staatssecretaris heeft dat in zijn nadere reactie van 1 maart 2024 ook onderkend. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank zal hierna uiteenzetten welke gevolgen dat heeft voor het bestreden besluit.
13. In zijn nadere reactie stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat eiseres desondanks niet als vluchteling kan worden erkend, omdat zij haar persoonlijke vrees voor vervolging niet aannemelijk heeft gemaakt. De staatssecretaris verwijst hiervoor naar het bestreden besluit, voor zover daarin is gemotiveerd dat eiseres bij terugkeer naar Colombia geen reëel risico loopt op ernstige schade. Eiseres stelt in haar nadere reactie dat de rechtbank niet zelf in de zaak kan voorzien, nu de staatssecretaris heeft laten weten dat hij de gevolgen van het arrest van het Hof nog moet bestuderen.
Heeft eiseres haar vrees aannemelijk gemaakt?
14. Bij het indienen van een asielaanvraag is het in beginsel aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij bij terugkeer naar zijn land gegronde vrees voor vervolging heeft te duchten dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade. Slaagt de vreemdeling daarin niet, dan wordt de aanvraag afgewezen als ongegrond.
15. Uit artikel 31, vijfde lid, van de Vw volgt echter dat eerdere blootstelling aan vervolging of ernstige schade een duidelijke aanwijzing vormt voor gegronde vrees voor het reële risico om hieraan opnieuw te worden blootgesteld, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of die ernstige schade zich niet opnieuw zal voordoen. Uit de slotzin van paragraaf 4.1, onderdeel a, van Werkinstructie 2014/10 volgt dat het aan de staatssecretaris is om te motiveren dat het niet aannemelijk is dat de vreemdeling opnieuw het slachtoffer zal worden van vervolging of een met artikel 3 van het EVRM [9] strijdige behandeling. Er rust dus een zwaardere motiveringsplicht op de staatssecretaris dan bij asielaanvragen waarbij geen sprake is van een eerdere blootstelling aan vervolging of ernstige schade.
16. De staatssecretaris acht het relaas van eiseres geloofwaardig. Zoals de staatssecretaris ter zitting en ook in zijn nadere reactie van 1 maart 2024 heeft erkend, vallen de mishandelingen van eiseres door [naam partner] onder de reikwijdte van het begrip ‘ernstige schade’. Het feit dat eiseres daaraan eerder is blootgesteld vormt in beginsel dan ook een duidelijke aanwijzing dat de vrees van eiseres dat zij bij terugkeer naar Colombia hieraan opnieuw zal worden blootgesteld, gegrond is. Het ligt daarom op de weg van de staatssecretaris om aannemelijk te maken dat eiseres bij terugkeer naar Colombia niet opnieuw zal worden blootgesteld aan daden van vervolging dan wel ernstige schade. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris daarin is geslaagd.
17. De staatssecretaris heeft namelijk terecht vastgesteld dat eiseres, volgens haar verklaringen, voor het laatst in 2018 door [naam partner] is mishandeld en dat zij hem eind 2019 voor het laatst heeft gezien. Ook heeft de staatssecretaris er terecht op gewezen dat eiseres tot aan haar vertrek uit Colombia in maart 2022 gedurende verschillende langere periodes geen problemen met [naam partner] heeft ervaren. Eiseres heeft aangevoerd dat [naam partner] haar door de reisbeperkingen tijdens de coronapandemie niet heeft kunnen opzoeken. Ook heeft zij geopperd dat [naam partner] mogelijk een andere vriendin had waardoor - zo begrijpt de rechtbank - zijn aandacht voor eiseres tijdelijk verbleekte. Die uitleg is echter speculatief en niet onderbouwd. De staatssecretaris heeft daarnaast terecht bij zijn beoordeling betrokken dat ook de bedreigingen door [naam partner] vanaf het moment dat zij hem heeft verlaten geen permanent karakter hadden en gepaard gingen met flinke tussenpozen. Tot slot heeft de staatssecretaris terecht opgemerkt dat eiseres Colombia zonder problemen heeft kunnen verlaten terwijl zij ook heeft verklaard dat [naam partner] altijd wist waar zij verbleef en bovendien over connecties beschikte bij de Colombiaanse autoriteiten. De staatssecretaris heeft daarom aannemelijk gemaakt dat eiseres bij terugkeer naar Colombia geen gegronde vrees voor vervolging heeft te duchten en evenmin een reëel risico loopt op ernstige schade. In de verklaring van eiseres zelf heeft zij opnieuw opgetekend wat haar in Colombia is overkomen. Daarin vermeldt zij geen feiten en omstandigheden die een ander licht werpen op de aannemelijkheid van haar vrees. Deze leidt daarom niet tot een ander oordeel.
18. Gelet hierop bestaat aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.

Conclusie en gevolgen

19. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Dit betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand blijft. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres wel een vergoeding van de door haar gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 2.187, omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend, aan de zitting heeft deelgenomen en een schriftelijke reactie heeft gegeven na heropening van het onderzoek.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 2.187 (eenentwintighonderdzevenentachtig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.ECLI:EU:C:2024:47.
3.Op grond van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht.
4.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, Genève, 28 juli 1951, Trb. 1951, 131.
5.International Protection Considerations with Regard to People Fleeing Colombia, UNHCR, augustus 2023.
6.Bureau van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen (United Nations High Commissioner for Refugees).
7.Richtlijn 2011/95/EU.
8.Zie hiervoor ook onderdeel C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
9.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.