ECLI:NL:RBDHA:2024:4065
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige oplegging van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een vreemdeling van Ghanese nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 13 maart 2024 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser stelde dat deze maatregel onrechtmatig was, omdat hij een aanvraag om een verblijfsdocument EU/EER had ingediend, wat hem procedureel rechtmatig verblijf verleende op basis van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris op 11 maart 2024 de ontvangst van de aanvraag had bevestigd, wat betekent dat de maatregel van bewaring niet kon worden voortgezet na de indiening van deze aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring vanaf de oplegging onrechtmatig was en heeft deze met ingang van 25 maart 2024 opgeheven. Tevens heeft de rechtbank de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.300,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en de proceskosten van de eiser vastgesteld op € 1.750,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.