In deze zaak heeft eiser een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor zijn echtgenote en minderjarige kinderen in het kader van nareis. De aanvraag is gedateerd op 25 mei 2023 en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 7 juni 2023 bevestigd dat de aanvraag is ontvangen. Eiser heeft de staatssecretaris op 4 december 2023 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Op 24 januari 2024 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist op de aanvraag van eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag op 28 mei 2023 is ingediend en dat de staatssecretaris uiterlijk op 28 november 2023 had moeten beslissen. Aangezien deze termijn is verstreken en eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld, is het beroep kennelijk gegrond. De rechtbank heeft bepaald dat de staatssecretaris binnen twee weken na de uitspraak een nieuw besluit moet nemen, met een maximale termijn van acht weken na bekendmaking van de uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
Daarnaast heeft de rechtbank de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,- en de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.