ECLI:NL:RBDHA:2024:4057

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
SGR 22/3011
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een gebedshuis in strijd met het bestemmingsplan

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebedshuis in Nieuwerkerk aan den IJssel. De vergunninghouder heeft op 24 december 2020 een aanvraag ingediend voor de omgevingsvergunning, die op 18 maart 2022 door het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas is verleend. Eisers, die zich verzetten tegen deze vergunning, voeren zowel procedurele als inhoudelijke gronden aan. De rechtbank heeft op 1 februari 2024 de zaak behandeld en concludeert dat de vergunning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eisers en dat de procedure correct is gevolgd. De rechtbank wijst op de beleidsruimte die verweerder heeft bij het verlenen van de vergunning en dat de bestuursrechter niet zelf de inhoudelijke afweging maakt, maar enkel toetst of het besluit rechtmatig is. De rechtbank concludeert dat de omgevingsvergunning terecht is verleend en verklaart het beroep van eisers ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3011

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser 1],
[eiser 2],
[eiser 3],
[eiser 4],
[eiser 5],
[eiser 6],
[eiseres 1],
[eiser 7],
[eiser 8],
[eiseres 2],
[eiser 9],
[eiser 10]
uit [woonplaats], eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van Zuidplas, verweerder

(gemachtigde: J. Meijer).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Stichting Islamitische Moskee Errahmaneuit Nieuwerkerk aan den IJssel, vergunninghouder
(gemachtigde: A.J.M Kroon).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor vergunninghouder voor het bouwen van een gebedshuis ter plaatse van de [adres] te Nieuwerkerk aan den IJssel.
1.1.
Verweerder heeft de aangevraagde omgevingsvergunning met het besluit van 18 maart 2022 (het bestreden besluit) verleend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 1] en [naam 1], de gemachtigde van verweerder, vergezeld door [naam 2], en de gemachtigde van vergunninghouder, vergezeld door [naam 3].

Waar gaat deze zaak over?

2. Vergunninghouder is de eigenaar van het perceel aan de [adres] te [plaats]. Zij heeft op 24 december 2020 een aanvraag gedaan voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebedshuis op dit perceel.
2.1.
Verweerder heeft op 31 augustus 2021 een ontwerpbesluit ter inzage gelegd. Dit ontwerpbesluit bevatte een voornemen om de omgevingsvergunning te verlenen voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan, omdat het gebedshuis gedeeltelijk buiten het bouwvlak en binnen de bestemming ‘Groen’ is voorzien. Daarnaast worden de maximale goot- en bouwhoogte overschreden. Verweerder is bereid om van het bestemmingsplan af te wijken met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), aangezien is aangetoond dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
2.2.
Er zijn meerdere zienswijzen over dit ontwerpbesluit naar voren gebracht. Verweerder heeft alle zienswijzen beantwoord. Op 16 november 2021 heeft de gemeenteraad de op grond van artikel 6.5 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) benodigde verklaring van geen bedenkingen afgegeven.
2.3.
Bij besluit van 18 maart 2022 heeft verweerder de omgevingsvergunning verleend. Eisers hebben beroep ingesteld tegen dit besluit.

Beoordeling door de rechtbank

3. Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo.
4.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 24 december 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Toetsingskader
5. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Esse-Kleinpolder’ (het bestemmingsplan). De gronden waarop het bouwplan is voorzien hebben de bestemmingen ‘Maatschappelijk’, ‘Groen’, ‘Leiding-Riool’ en ‘Verkeer-Verblijfsgebied’. Ook de bestemmingsplannen ‘Parapluherziening Parkeren’ en ‘Parapluherziening Archeologie’ zijn van kracht. Vaststaat en niet in geschil is dat het bouwplan op meerdere punten in strijd is met het bestemmingsplan.
5.1.
De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten ‘bouwen van een bouwwerk’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo en ‘gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
5.2.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geweigerd, in geval van, kort gezegd, (a) strijd met het Bouwbesluit 2012, (b) strijd met de bouwverordening (c) strijd met het bestemmingsplan en (d) strijd met redelijke eisen van welstand.
5.3.
Ingevolge artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
5.4.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover deze betrekking heeft op het afwijken van het bestemmingsplan, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Procedurele beroepsgronden
Draagvlak en inspraak
6. Eisers betogen dat zij door verweerder en vergunninghouder niet zijn meegenomen in de communicatie en dat hen onvoldoende inspraak is geboden bij de totstandkoming van het bestreden besluit. Volgens eisers is het onjuist dat driekwart van de bewoners van de buurt geen bezwaar zou hebben tegen het gebedshuis.
6.1.
Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat de omstandigheid dat in de omgeving geen draagvlak zou bestaan voor het bestreden bouwplan, wat daar ook van zij, geen grondslag kan vormen voor het oordeel dat het bestreden besluit niet strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. [1]
6.2.
Ten aanzien van inspraak en communicatie tijdens de uitgebreide voorbereidingsprocedure vereist de wet uitsluitend dat een ontwerpbesluit ter inzage moet worden gelegd, waarover zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht, die vervolgens moeten worden beantwoord door verweerder. [2] Dit heeft plaatsgevonden. Er bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat verweerder eisers onvoldoende inspraakmogelijkheden heeft geboden of onvoldoende met eisers heeft gecommuniceerd. Het betoog slaagt niet.
Onjuiste procedure
7. Volgens eisers is het onzorgvuldig dat verweerder gebruikt heeft gemaakt van de procedure met een verklaring van geen bedenkingen, aangezien dit niet tot een zorgvuldige afwegingen van alle belangen leidt.
7.1.
De rechtbank overweegt dat artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo de uitgebreide voorbereidingsprocedure voorschrijft. Ook het vereiste dat de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan, slechts wordt verleend als de gemeenteraad heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft, is bij wet voorgeschreven. [3] Verweerder heeft niet de mogelijkheid om hier van af te wijken. Overigens biedt deze procedure eisers juist meer bescherming dan de reguliere voorbereidingsprocedure, omdat een ieder zienswijzen over het ontwerpbesluit naar voren kan brengen, die door verweerder beantwoord moeten worden, alvorens het definitieve besluit genomen wordt. Bovendien kan de omgevingsvergunning dan slechts worden verleend als de gemeenteraad heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft. Het betoog slaagt niet.
Inhoudelijke beroepsgronden
Het gebouw is te hoog en staat buiten het bouwvlak
8. Eisers voeren aan dat het bouwplan te hoog en breed is, hetgeen niet past binnen de kleinschaligheid van de buurt.
8.1.
Op grond van het bestemmingsplan geldt een maximale goot- en bouwhoogte van 3 respectievelijk 5 meter. De maximale bouwhoogte van het beoogde gebedshuis is 7,50 meter. Het gebedshuis is voor een deel voorzien buiten het op de verbeelding van het bestemmingsplan aangeduide bouwvlak en binnen de bestemming ‘Groen’. Verweerder heeft deze afwijkingen niet in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening. Aan dit standpunt ligt de ruimtelijke onderbouwing “De realisatie van een moskee [adres]” van 30 december 2020 ten grondslag.
8.2.
In paragraaf 2.3 van de ruimtelijke onderbouwing is een stedenbouwkundige onderbouwing van het bouwplan gegeven. Daaruit blijkt dat de stedenbouwkundige van verweerder een aantal stedenbouwkundige eisen heeft gesteld, waarmee rekening is gehouden bij het ontwerp van het gebedshuis en het daarnaast voorziene parkeerterrein. Zo wordt het gebedshuis bijvoorbeeld voorzien van een schuine kap, omdat de omgeving bestaat uit woningen met een schuine kap. Aan de zijde van de woningen is het gebedshuis lager dan aan de andere zijde. Verweerder wijst er verder op dat het gebedshuis een vrije ligging heeft en dat dit passend is binnen de structuur en opbouw van de wijk. Het gebouw ligt immers op voldoende afstand van de woningen en de hoogte van de bebouwing sluit aan bij de omliggende bouwwerken.
8.3.
Niet is gebleken dat deze stedenbouwkundige onderbouwing op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen of onjuistheden bevat. Eisers hebben hun standpunten op dit vlak bovendien niet onderbouwd met een stedenbouwkundig tegenadvies. Het betoog slaagt daarom niet.
Parkeren
9. Eisers voeren aan dat zij nu al moeite hebben met parkeren en dat deze problemen zullen toenemen, aangezien het aantal bezoekers van 60 tot 80 personen zal stijgen naar 120 personen.
9.1.
De rechtbank stelt vast dat is getoetst aan de Nota parkeernormen. De parkeereis is berekend aan de hand van het aantal bidplaatsen van de nieuwe moskee, hetgeen 115 betreft. Met de norm van 0,2 parkeerplaats per bid- en/of zitplaats komt dit neer op een parkeereis van 23 parkeerplaatsen. Ook dienen er 25 fietsparkeerplaatsen te zijn. Het bouwplan voorziet in 23 parkeerplaatsen en 36 fietsparkeerplaatsen. Er is dus voldaan aan de parkeereis. Bovendien parkeren de bezoekers op eigen terrein en wordt er dus niet uitgeweken naar openbare plaatsen. Daarom is parkeerdruk in de wijk niet relevant voor de vraag of de omgevingsvergunning verleend kan worden. Het betoog slaagt niet.
Onttrekking van de parkeerplaatsen
10. Volgens eisers heeft verweerder verzuimd een onttrekkingsbesluit te nemen ten aanzien van de zes openbare parkeerplaatsen, die in 2018 zijn verkocht aan vergunninghouder.
10.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de onttrekking losstaat van de verleende vergunning. Deze parkeerplaatsen behoorden in de parkeerbalans al toe aan de huidige maatschappelijke functie.
10.2.
De rechtbank stelt vast dat deze parkeerplaatsen bij het huidige gebouw aanwezig zijn. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting toegelicht dat deze parkeerplaatsen (op eigen terrein) voorzien in de parkeerbehoefte van het huidige gebouw, maar ook openbaar toegankelijk zijn. Ze zijn niet aan de openbaarheid onttrokken. Dat ze zijn verkocht aan vergunninghouder, doet hier niet aan af. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze parkeerplaatsen mee mogen tellen in het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein, nu deze parkeerplaatsen al toebehoorden aan de huidige maatschappelijke functie. Het betoog slaagt niet.
De gebiedsaanduiding ‘veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen’
11. Eisers wijzen erop dat op het perceel een gebiedsaanduiding ‘veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen’ geldt. Volgens een toets van de Omgevingsdienst Midden-Holland van 10 juli 2017 is deze gebiedsaanduiding geen reden tot weigering van de omgevingsvergunning, tenzij er scholing aan kinderen wordt gegeven. In de ruimtelijke onderbouwing is echter vermeld dat vergunninghouder in het weekend onderwijs geeft aan kinderen over de Islam.
11.1.
Op grond van artikel 23.2.1 van de planregels is op de gronden gelegen binnen de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' de vestiging van functies of objecten voor zeer kwetsbare groepen niet toegestaan, behoudens waar het betreft bestaande vestigingen van functies of objecten voor zeer kwetsbare groepen.
11.2.
In artikel 1.82 van de planregels is ‘zeer kwetsbare groep’ gedefinieerd als een groep personen, die door geestelijke of lichamelijke beperkingen of door zeer jonge leeftijd of door opsluiting voor langere tijd, niet in staat zijn om zich zelfstandig binnen korte tijd in veiligheid te brengen of bescherming te zoeken voor een dreigend gevaar door het vrijkomen van een gevaarlijke stof.
11.3.
De gemachtigde van vergunninghouder heeft ter zitting toegelicht dat op zaterdag en zondag een groep kinderen vanaf zes jaar onderwijs krijgt in het gebed.
11.4.
Voor zover voornoemde planregels al strekken tot bescherming van de belangen van eisers, kunnen kinderen van zes jaar en ouder naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als kinderen van zeer jonge leeftijd die niet zelfredzaam zijn zoals daar bedoeld. Daarbij betrekt de rechtbank dat de Veiligheidsregio Hollands Midden een positief advies heeft uitgebracht over het bouwplan. Het betoog slaagt niet.
Geluidshinder
12. Eisers vrezen ten slotte voor geluidshinder. Eisers hebben ter zitting toegelicht dat deze angst met name ziet op de oproep tot het gebed en op het geluid van hardrijdende auto’s en harder stemgeluid.
12.1.
Vergunninghouder heeft ter zitting toegelicht dat zij geen oproep tot het gebed zal laten klinken. Dit zal dus geen geluidshinder opleveren.
12.2.
Ten aanzien van het stemgeluid en het lawaai van het verkeer merkt de rechtbank dat maatschappelijke functie die volgt uit het bestemmingsplan het huidige gebruik van de moskee reeds toestaat. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat het vergroten van het gebouw zal leiden tot een dusdanige toename van het aantal bezoekers en daarmee ook een dusdanige toename van het niveau van het stemgeluid en verkeersgeluid, dat dit leidt tot onaanvaardbare gevolgen voor hun woon- en leefklimaat. Ook dit betoog slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

13. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het aangevoerde biedt ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder de belangen van eisers onvoldoende heeft betrokken.
14. De conclusie van het voorgaande is dat verweerder heeft kunnen besluiten de omgevingsvergunning te verlenen.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1588.
2.Artikel 3:10 van de Wabo jo. artikel 3:11, eerste lid en artikel 3:15 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo jo. artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht.