ECLI:NL:RBDHA:2024:4018

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
NL23.33726
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag van een Kameroense nationaliteit met betrekking tot beschermingsalternatief in Kameroen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Kameroense nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft op 27 september 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 17 oktober 2023 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. Na aanvullende vragen van de rechtbank aan de staatssecretaris en een reactie van eiser, is het onderzoek gesloten zonder nadere zitting.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de asielaanvraag van eiser ongegrond is. Eiser heeft aangevoerd dat hij bedreigd wordt vanwege de politieke activiteiten van zijn vader, die burgemeester was en betrokken bij de oppositiepartij in Kameroen. De staatssecretaris heeft echter geconcludeerd dat de verklaringen van eiser over de politieke activiteiten van zijn vader niet geloofwaardig zijn, en dat er in Kameroen een binnenlands beschermingsalternatief bestaat in steden zoals Yaoundé, Douala en Bafoussam. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser, waaronder de stelling dat er onvoldoende onderbouwing is voor het vestigingsalternatief, verworpen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.33726

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. W. Spijkstra),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. H.R. Nobel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt van Kameroense nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]. Hij heeft op 27 september 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 17 oktober 2023 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de staatssecretaris.
1.2.
Bij brief van 11 december 2023 heeft de rechtbank vragen gesteld aan de staatssecretaris. De staatssecretaris heeft die vragen op 28 december 2023 beantwoord. De gemachtigde van eiser heeft op 8 februari 2024 gereageerd op de antwoorden van de staatssecretaris. Partijen hebben desgevraagd toestemming gegeven om het beroep zonder een nadere zitting af te doen. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit van 17 oktober 2023. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat zijn vader burgemeester was van [plaats] en actief als politicus voor Social Democratic Front (SDF), de oppositiepartij in Kameroen. Eiser werd bedreigd vanwege de politieke activiteiten van zijn vader.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen: 1. Identiteit, nationaliteit en herkomst. 2. Politieke activiteiten vader 3. Problemen vanwege politieke activiteiten vader. Het eerste element acht de staatssecretaris geloofwaardig de andere twee niet.
4.1
De staatssecretaris stelt zich in het voornemen, wat deel uitmaakt van het bestreden besluit, op het standpunt dat eiser vaag en summier heeft verklaard over de politieke activiteiten en het overlijden van zijn vader. Eiser heeft tijdens het gehoor geweigerd verdere vragen te beantwoorden over de politieke activiteiten van zijn vader. Ook heeft hij geen inspanning geleverd om de verklaringen over de politieke activiteiten van zijn vader te onderbouwen met documenten. De problemen vanwege de politieke activiteiten van zijn vader zijn volgens de staatssecretaris ook niet geloofwaardig, omdat eiser niet concreet heeft gemaakt welke problemen hij heeft ondervonden vanwege de politieke positie van zijn vader.
4.2
Verder heeft de staatssecretaris in het voornemen aangegeven dat in Kameroen sprake is van een uitzonderlijke situatie in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in de provincies North-West en South-West. Geloofwaardig is geacht dat eiser uit [plaats] komt, wat gelegen is in de provincie North-West. De staatssecretaris neemt voor Kameroen een binnenlands beschermingsalternatief aan in Yaoundé, Douala en Bafoussam aan. In het voornemen wordt nader onderbouwd waarom van eiser redelijkerwijs verwacht wordt dat hij zich kan vestigen in Yaoundé, namelijk omdat zijn familie daar reeds verblijft.
4.3
In het bestreden besluit gaat de staatssecretaris in op dat wat eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht. Ten aanzien van de stelling van eiser dat hij naar zijn mening zoveel mogelijk heeft verklaard over zowel de politieke activiteiten van zijn vader en de problemen vanwege deze activiteiten, heeft de staatssecretaris aangegeven dat eiser zijn stelling niet nader heeft onderbouwd.
4.4
Ten aanzien van de stelling van eiser dat er niet met documenten is onderbouwd dat sprake is van een vestigingsalternatief heeft de staatssecretaris aangegeven dat uit paragraaf C1.3.4 (lees: C2/3.4) van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) volgt dat de staatssecretaris op grond van beschikbare nauwkeurige en actuele informatie uit relevante bronnen in het landgebonden asielbeleid een vestigingsalternatief van tevoren kan vaststellen. De staatssecretaris heeft dit gedaan in het landgebonden asielbeleid ten aanzien van Kameroen. Er is dus gebruik gemaakt van nauwkeurige en actuele informatie uit relevante bronnen, alvorens het vestigingsalternatief werd vastgesteld.
4.5
In het verweerschrift van 7 november 2023 heeft de staatssecretaris concreet aangegeven van welke informatie gebruik is gemaakt. De staatssecretaris heeft gewezen op een aantal passages waaruit volgens de staatssecretaris blijkt dat sprake is van een beschermingsalternatief.
Beoordeling van de beroepsgronden
5.1
Eiser wijst eerst op dat wat hij in de zienswijze heeft aangevoerd.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van eiser om de ingebrachte zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen, zonder daarbij aan te geven in hoeverre de reactie van de staatssecretaris daarop in het bestreden besluit tekortschiet, niet kan worden beschouwd als een gemotiveerde betwisting van het bestreden besluit. De enkele verwijzing naar de zienswijze kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
6.1
Eiser voert verder aan dat het beleid van de staatssecretaris tot stand is gekomen zonder dat er een ambtsbericht aan vooraf is gegaan. Eiser is van mening de staatssecretaris onvoldoende inzicht heeft gegeven in het onderliggende onderzoek. De Kamerbrief van de staatssecretaris van 11 februari 2022 (nummer 2819) benoemt in dit verband slechts dat het onderzoek 'aan de hand van betrouwbare en gezaghebbende internationale bronnen' heeft plaatsgevonden. De voetnoot bij deze passage somt drie van de rapporten op waarvan gebruik is gemaakt, maar exacte verwijzingen ontbreken.
6.2
De rechtbank oordeelt als volgt. In de door eiser genoemde Kamerbrief van 11 februari 2022 is aangegeven dat naar aanleiding van een individuele zaak onderzoek is ingesteld naar de algemene veiligheidssituatie in de Engelstalige gebieden in Kameroen, meer specifiek de provincies North-West en South-West. Dit onderzoek heeft volgens die brief plaatsgevonden aan de hand van betrouwbare en gezaghebbende internationale bronnen. In de noot wordt gewezen op de rapporten van het UK Home Office, US Department of State en het Belgische Commissariat Général aux Réfugiés et aux Apatrides.
6.3
Hoewel een landgebonden asielbeleid normaliter gebaseerd is op ambtsberichten, is de rechtbank van oordeel dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het landenbeleid ten aanzien van Kameroen ten onrechte is vastgesteld op basis van de in de noot genoemde rapporten. Het betoog van eiser inhoudende dat exacte verwijzingen ontbreken, maakt dat niet anders omdat in de Kamerbrief wordt gemotiveerd dat en waarom uit de geraadpleegde bronnen blijkt dat sprake is van een uitzonderlijke situatie in de provincies North-West en South-West en dat er een binnenlands beschermingsalternatief is in Yaoundé, Douala en Bafoussam. De beroepsgrond van eiser dat het beleid van de staatssecretaris tot stand is gekomen zonder dat er een ambtsbericht aan vooraf is gegaan en dat de staatssecretaris onvoldoende inzicht heeft gegeven in het onderliggende onderzoek treft geen doel.
7.1
Eiser voert vervolgens aan dat hem ten onrechte een vestigingsalternatief is tegengeworpen. Daartoe wijst eiser op de omstandigheid dat in het beleid is bepaald dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie in de regio's North-West en South-West vanwege het conflict tussen het Engelstalig deel en het Franstalig deel in Kameroen. Eiser is van mening dat de beoordeling van de staatssecretaris te summier is en dat onvoldoende gemotiveerd het standpunt is ingenomen dat het redelijk is dat eiser zich elders vestigt.
7.2
De rechtbank wijst eerst op paragraaf C2/3.4 van de Vc 2000 waar voor wat betreft het algemene beleid ten aanzien van het tegenwerpen van een beschermingsalternatief het volgende, voor zover hier van belang, is neergelegd. De staatssecretaris gaat ervan uit dat bescherming van de vreemdeling door de autoriteiten in het land van herkomst zoals bedoeld in artikel 3.37c, eerste lid, onder a, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Vv 2000) niet mogelijk is als de dreiging voor de vreemdeling afkomstig is van de autoriteiten in het land van herkomst.
De IND neemt aan dat een ander gebied in het land van herkomst op grond van artikel 3.37d van het Vv 2000 voldoet als vlucht- of vestigingsalternatief als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
het gaat om een gebied in het land van herkomst waar de vreemdeling geen risico loopt op vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of voor daden als bedoeld in artikel 29 eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 óf toegang heeft tot bescherming als bedoeld in artikel 3.37c van het Vv 2000;
de vreemdeling kan op veilige en wettige wijze reizen naar en toegang verkrijgen tot dat gebied in het land van herkomst; en
van de vreemdeling kan redelijkerwijs worden verwacht dat hij zich in dat deel van het land vestigt.
Ad a. Als de dreiging een gevolg is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van richtlijn 2011/95/EU in een bepaald gebied en niet gerelateerd is aan individuele, persoonlijke vrees, kan de vreemdeling afkomstig uit dat gebied zich onttrekken aan deze dreiging door zich te vestigen in een plaats gelegen buiten het hier bedoelde gebied. De voorwaarden genoemd onder b en c voor het tegenwerpen van een vestigingsalternatief blijven onverminderd van toepassing.
Ad c. De vreemdeling moet zich in het gebied kunnen vestigen en een leven kunnen leiden onder omstandigheden, die naar plaatselijke maatstaven gemeten als normaal zijn aan te merken. De vreemdeling mag in het betreffende gebied niet achtergesteld worden in de uitoefening van essentiële rechten ten opzichte van de overige bevolking. Daarnaast mogen de levensomstandigheden in het betreffende gebied in zijn algemeenheid niet zodanig zijn dat dit op zichzelf al kan leiden tot een humanitaire noodsituatie.
De IND beoordeelt aan de hand van de over het land van herkomst beschikbare nauwkeurige en actuele informatie uit relevante bronnen of een vlucht- of vestigingsalternatief in de individuele zaak van de vreemdeling aanwezig is.
7.3
Ook wijst de rechtbank op de eerder genoemde Kamerbrief van 11 februari 2022 waar onder meer is aangegeven dat uit de geraadpleegde bronnen blijkt dat er in de steden Yaoundé en Douala in bepaalde wijken dominante Engelstalige gemeenschappen zijn waar ook Engelstalig onderwijs beschikbaar is. Ook in de stad Bafoussam zijn Engelstaligen in grote getalen aanwezig. De Engelstaligen in deze steden kunnen rekenen op de sympathie, de hulp en het medeleven van de Franstalige bevolking aldaar alsook op de steun van Franstalige NGOs en kerken, aldus de Kamerbrief.
7.4
De rechtbank heeft aanleiding gezien om de volgende vragen te stellen aan de staatssecretaris.
In hoeverre is de dreiging voor de vreemdeling (mede) afkomstig is van de autoriteiten in het land van herkomst, nu sprake is van een gewapend conflict tussen de regering en de separatisten?
Hoe verhoudt zich dat met het bepaalde in de Vc 2000 waar is bepaald dat bescherming door de autoriteiten niet mogelijk is als de dreiging afkomstig is van de autoriteiten?
In hoeverre hebben Engelstaligen afkomstig uit de provincies North-West en South-West in Yaoundé, Douala en Bafoussam te vrezen voor de regering nu er geen sprake is van een linguïstisch onderscheid, maar een onderscheid op cultureel, etnisch en regionaal gebied. De rechtbank verzoekt u daarbij te betrekken de informatie waarop de gemachtigde van eiser ter zitting heeft gewezen, te weten de willekeurige staandehoudingen van en bedreigingen jegens Engelstalige inwoners die plaatsvinden of hebben plaatsgevonden.
Zo ja, in hoeverre bieden de staat, of partijen of organisaties, met inbegrip van internationale organisaties, die de staat of een aanzienlijk deel van zijn grondgebied beheersen, bescherming voor Engelstaligen afkomstig uit de provincies North-West en South-West?
In hoeverre valt de in de brief genoemde sympathie, de hulp en het medeleven van de Franstalige bevolking aldaar alsook de steun van Franstalige NGOs en kerken onder de bescherming als bedoeld artikel 3.37 van het Vv 2000?
In hoeverre is onderzocht of het voor wat de bescherming in overige delen van Kameroen relevant is of de vreemdeling afkomstig is uit de provincies North-West en South-West. Kan de staatssecretaris het antwoord toelichten?
Vragen 1 en 2
8.1
Bij brief van 28 december 203 heeft de staatssecretaris de gestelde vragen beantwoord. Ten aanzien van de vragen 1 en 2 heeft de staatssecretaris aangegeven dat het beleid onderscheid maakt tussen vreemdelingen die enkel te vrezen hebben voor het willekeurige geweld in de genoemde regio’s en vreemdelingen die een individuele vrees hebben. Aan de eerste groep wordt een binnenlands beschermingsalternatief tegengeworpen, voor de laatste groep wordt het op individuele basis bezien. Dit doet recht aan het gegeven dat voor de eerste groep geen dreiging bestaat vanuit de autoriteiten, buiten het gebied waar de 15c situatie zich voordoet, terwijl voor de laatste groep de dreiging van de autoriteiten niet beperkt is tot willekeurig geweld in een bepaald gebied. Het onderscheid past binnen het systeem zoals is neergelegd in het beleid van paragraaf C2/3.4 van de Vc 2000.
Verder wijst de staatssecretaris op de informatie die in het verweerschrift van 7 november 2023 is aangehaald: 598.00 mensen hebben kennelijk een binnenlands beschermingsalternatief gevonden in Kameroen. Het landgebonden beleid sluit derhalve aan bij de feitelijke situatie in Kameroen.
Kortom, enkel in de context van de 15c situatie in de provincies North-West en South-West is de dreiging voor eiser mede afkomstig van de autoriteiten in het land van herkomst. Het landgebonden beleid is in lijn met het algemene beleid, zoals verwoord in paragraaf C2/3.4 van de Vc 2000. Het feit dat de dreiging in de provincies North-West en South-West mede komt van de zijde van de overheid, maakt dit niet anders, omdat die dreiging is beperkt tot het willekeurige geweld in de twee genoemde regio’s.
8.2
Eiser heeft op 8 februari 2024 een reactie aan de rechtbank doen toekomen. Ten aanzien van vraag 1 heeft eiser aangegeven de omstandigheid dat eiser eventueel niet in de negatieve belangstelling staat, dat wat eiser ontkent, niet relevant is voor het antwoord op de vraag of zich een artikel 15c-situatie voordoet, dan wel voor het antwoord op de vraag of er er sprake is van een beschermingsalternatief. Eiser is verder van mening dat het antwoord op vraag 2 van de staatssecretaris in strijd is met paragraaf C.1.3.4 (lees: C2/3.4) van de Vc 2000 omdat in de gebieden waar volgens de staatssecretaris voor eiser een beschermingsalternatief zou zijn dezelfde overheid de macht heeft waarvoor eiser dreiging van willekeurig geweld heeft te duchten in de twee opstandige regio’s.
8.3
De rechtbank ziet in dat wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld zoals in overweging 8.1 is weergegeven. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiser dat wat de staatssecretaris onder 4.1 heeft aangeven niet heeft bestreden wat maakt dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld de dreiging niet gerelateerd is aan een individuele, persoonlijke vrees. Dat er sprake is van willekeurig geweld in de provincies North-West en South-West is niet in geschil. Het enkele feit dat het willekeurig geweld in die provincies ook afkomstig is van de autoriteiten, rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat er geen sprake kan zijn van een binnenlands beschermingsalternatief. Of dat binnenlands beschermingsalternatief aanwezig is, wordt in de navolgende overwegingen beoordeeld.
Vragen 3 en 4
9.1
Ten aanzien van de vragen 3 en 4 heeft de staatssecretaris aangegeven dat eiser heeft gewezen op de paragrafen 9.5.1 tot en met 9.5.3 van de Country Policy and Information Note van december 2020 van het Britse Home Office. Dit betreft een van de documenten waarop de staatssecretaris heeft gebaseerd dat sprake is van een beschermingsalternatief in Yaoundé, Douala en Bafoussam. Hoewel de door gemachtigde genoemde paragrafen een iets ander beeld (lijken te) schetsen, leiden deze niet tot de conclusie dat er geen beschermingsalternatief aanwezig. Ter onderbouwing wijst de staatssecretaris er op dat in paragraaf 9.5.1 wordt ingegaan op een rapport van 19 oktober 2017 van de International Crisis Group. Het daar gestelde is gebaseerd op interviews met dertig Engelstalige Kameroeners. Hier lijkt vooral sprake te zijn van grootschalige arrestaties op één specifieke datum in een in tijd zeer beperkte periode. Dit is naar de mening van de staatssecretaris onvoldoende om te kunnen concluderen dat in zijn algemeenheid geen sprake is van een veilig beschermingsalternatief. Los daarvan moet deze arrestatiegolf ook worden bezien in de tijd. Juist in 2016/2017 kwam de situatie in NWSW tot een uitbarsting, resulterend in een onafhankelijkheidsverklaring in oktober 2017. De door de International Crisis Group in paragraaf 9.5.1 beschreven situatie moet in dat licht worden bezien. Immers, hetzelfde document vermeldt in paragraaf 3.5.3 dat de spanningen in NWSW al sedert 2016 opliepen.
In de paragrafen 9.5.2 en 9.5.3 wordt ingegaan op een rapport van 24 augustus 2018 van de Immigration and Refugee Board of Canada. Het rapport heeft betrekking op de situatie tussen 2016 en augustus 2018. Naar de mening van de staatssecretaris volgt uit deze paragrafen niet dat de algemene situatie in het beschermingsalternatief zodanig slecht is dat niet van een beschermingsalternatief gesproken kan worden. Dat controles plaatsvonden en dat Engelstaligen intensiever werden gecontroleerd doet daar niet aan af.
De staatssecretaris wijst verder op het rapport van het Commissariat Général aux Réfugiés et aux Apatrides van 20 februari 2023. De informatie in dit rapport bevestigt dat zich in ieder geval sedert 2020, dus vóór de instelling van het huidige beleid, geen geweldsincidenten meer hebben voorgedaan.
9.2
Eiser voert aan dat weliswaar sprake lijkt te zijn van grootschalige arrestaties op één specifieke datum in een in tijd zeer beperkte periode, maar dat de staatssecretaris dat niet zeker weet. Van belang is dat op grond van de onrustige periode in 2016/2017 de staatssecretaris heeft geconstateerd dat artikel 15 c in de twee genoemde regio’s van toepassing is en dat deze situatie niet is gewijzigd zodat geconcludeerd moet worden dat de situatie nog steeds onrustig is. Dat sluit niet uit dat ook in het Franstalig gebied en met name de drie grote steden, nog steeds regelmatig grootschalige willekeurig arrestaties van Engelstaligen plaatsvinden. Al met al kan geconcludeerd worden dat de situatie ten opzichte van 2017 niet wezenlijk is gewijzigd en dat grootschalige willekeurige arrestaties van Engelstaligen in Franstalige gebieden niet valt uit te sluiten.
9.3
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het betoog van eiser geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door eiser genoemde informatie moet worden gezien worden in de tijd waarbinnen de benoemde gebeurtenissen zich afspeelden, dat dit onvoldoende is om te kunnen concluderen dat in zijn algemeenheid geen sprake is van een veilig beschermingsalternatief en dat zich sinds 2020 geen ernstige, grootschalige geweldsincidenten hebben voorgedaan. In de enkele en niet onderbouwde stellingen van eiser dat de situatie ten opzichte van 2017 niet wezenlijk is gewijzigd en dat grootschalige willekeurige arrestaties niet zijn uitgesloten, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
Vraag 5
10.1
De staatssecretaris heeft aangegeven dat uit Kamerbrief van 11 februari 2022 volgt dat de sympathie, de hulp en het medeleven van de Franstalige bevolking aldaar alsook op de steun van Franstalige NGO’s en kerken, onder meer van belang is geacht in verband met de voorwaarden als genoemd in paragraaf C2/3.4 van de Vc 2000 en zoals weergegeven onder 7.2. Dat er sympathie, hulp, steun en medeleven is, wijst volgens de staatssecretaris op een situatie waarin geen sprake is van ernstige, stelselmatige discriminatie of achterstelling. Aangenomen wordt dat Engelstaligen derhalve voldoende veilig zijn in de genoemde steden en er een leven kunnen leiden onder omstandigheden die, naar plaatselijke maatstaven gemeten, als normaal zijn aan te merken.
10.2
Volgens eiser vallen sympathie, de hulp, steun en het medeleven niet onder artikel 3.37c van het Vv 2000.
10.3
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het betoog van eiser geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris ten onrechte de sympathie, de hulp, steun en het medeleven van belang heeft geacht in verband met de voorwaarden als genoemd in paragraaf C2/3.4 van de Vc 2000. Ook heeft de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat Engelstaligen voldoende veilig zijn in de genoemde steden en zij er een leven kunnen leiden onder omstandigheden die, naar plaatselijke maatstaven gemeten, als normaal zijn aan te merken. Artikel 3.37c van het Vv 2000, waar is bepaald dat bescherming tegen vervolging, dan wel tegen ernstige schade kan alleen worden geboden door de staat, of partijen of organisaties, met inbegrip van internationale organisaties, biedt de rechtbank geen aanknopingspunt voor een ander oordeel.
Vraag 6
11.1
Ten aanzien van vraag 6 heeft de staatssecretaris aangegeven dat de landeninformatie over Engelstalige gemeenschappen buiten de provincies North-West en South-West beperkt is tot de genoemde steden en dat bij de bepaling van het beschermingsalternatief daarbij aansluiting is gezocht. Daarmee is getracht zoveel mogelijk invulling te geven aan paragraaf C2/3.4 van de Vc 2000. Van Engelstalige inwoners van de provincies North-West en South-West wordt niet verwacht dat zij zich zonder meer in een (volledig) Franstalige omgeving (kunnen) vestigen.
11.2
Eiser voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte geen verschil maakt tussen Engelstaligen die al vanaf hun geboorte in de Franstalige steden wonen en de Engelstaligen die afkomstig zijn uit de opstandige regio’s. De staatssecretaris constateert slechts dat in bepaalde wijken de Engelstalige in de meerderheid zijn, dat er Engelstalige scholen zijn en dat velen tweetalig zijn. Eiser is van mening dat de staatssecretaris op grond van deze constateringen niet mag concluderen dat Engelstaligen afkomstig uit de twee opstandige regio’s daarom bescherming kunnen krijgen in de drie grote steden.
11.3
De rechtbank is van oordeel dat ook dit betoog van eiser geen doel treft. Daartoe wijst de rechtbank op het oordeel zoals weergegeven in overweging 9.3 namelijk dat de staatssecretaris de genoemde informatie onvoldoende heeft kunnen vinden om te kunnen concluderen dat in zijn algemeenheid geen sprake is van een veilig beschermingsalternatief en dat sinds 2020 geen ernstige, grootschalige geweldsincidenten hebben voorgedaan. Omdat eiser zijn stelling dat er een verschil is tussen Engelstaligen die al vanaf hun geboorte in de Franstalige steden wonen en de Engelstaligen die afkomstig zijn uit de opstandige regio’s niet heeft onderbouwd, biedt ook deze stelling geen aanleiding voor een ander oordeel.
Persoonlijke omstandigheden
12.1
Eiser voert tot slot aan dat de beoordeling van de staatssecretaris te summier is en dat onvoldoende gemotiveerd het standpunt is ingenomen dat het redelijk is dat eiser zich elders vestigt. De staatssecretaris heeft enkel rekening gehouden met de omstandigheid dat eiser familie heeft in één van de drie steden, terwijl uit het beleid volgt dat rekening moet worden gehouden met de algemene omstandigheden in dat deel van het land en de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Daarbij is ook van belang dat eiser bijvoorbeeld al meer dan een jaar geen contact heeft gehad met zijn familie in Kameroen en dus niet weet wat er met hen is gebeurd. Misschien zijn zij ook al uit Kameroen gevlucht. Zijn broer is ook al gevlucht naar Italië.
12.2
Ook dit betoog treft geen doel. Daartoe overweegt de rechtbank, anders dan eiser stelt, dat de staatssecretaris niet alleen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat er familie in één van de drie steden woont, maar ook met de algemene omstandigheden in Yaoundé, Douala en Bafoussam. De rechtbank wijst in dit verband op het standpunt van de staatssecretaris zoals weergegeven in overweging 9.1, maar ook op de Kamerbrief van 11 februari 2022. De enkele niet onderbouwde stellingen van eiser dat hij geen contact meer heeft met zijn familie en dat zijn broer ook al is gevlucht, maken het oordeel van de rechtbank niet anders.

Conclusie en gevolgen

De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Buikema, griffier en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.