ECLI:NL:RBDHA:2024:4013

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
NL24.6941
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Duitsland en risico op refoulement

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Iraakse nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser had eerder asiel aangevraagd in Duitsland, waar zijn aanvraag was afgewezen. Hij voerde aan dat hij slecht behandeld was in Duitsland en dat de opvangsituatie daar onhoudbaar was, wat volgens hem leidde tot een risico op indirect refoulement naar Irak.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en vastgesteld dat Duitsland in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank oordeelde dat het aan eiser was om aan te tonen dat Duitsland niet aan zijn verdragsverplichtingen voldeed. Eiser kon echter niet overtuigend onderbouwen dat hij onheus was bejegend in Duitsland of dat de opvang daar niet voldeed aan de internationale normen. De rechtbank concludeerde dat de Duitse autoriteiten met een claimakkoord hadden toegezegd de asielaanvraag inhoudelijk te behandelen, en dat het feit dat de aanvraag eerder was afgewezen, hieraan niet afdeed.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een systeemfout in de asielprocedure in Duitsland, en dat het beroep ongegrond was. Eiser kreeg geen proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.6941

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Kortrijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. L.S. Hartog).

Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2024 op zitting behandeld. Verschenen zijn de gemachtigden van eiser respectievelijk verweerder.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1988 en heeft de Iraakse nationaliteit. Eiser heeft op 29 november 2023 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser voert aan dat ten aanzien van Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hij is in Duitsland slecht behandeld. Daarnaast is de opvangsituatie onhoudbaar. Ter onderbouwing wijst hij op de update van het AIDA rapport. [3] Eiser heeft geprobeerd daarover te klagen, maar werd niet geholpen. Eiser voert verder aan dat in Duitsland zijn asielaanvraag is afgewezen. Eiser vreest voor indirect refoulement omdat hij na overdracht aan Duitsland zal worden teruggestuurd naar Irak.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Duitsland in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet zo is.
5. Het persoonlijk relaas van eiser biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat Duitsland ten aanzien van eiser niet aan zijn verdragsverplichtingen voldoet. Eisers stelling dat hij onheus is bejegend in Duitsland heeft hij niet onderbouwd. Dat de opvang in Duitsland volgens eiser niet voldoet en dat dit ook blijkt uit het AIDA rapport, leidt evenmin tot een ander oordeel. Immers, eiser heeft verklaard dat de opvang goed was en dat hij enkel problemen had met de mensen die er verbleven. Verweerder wijst er daarnaast terecht op dat eiser in het geval van problemen hierover kan klagen bij de Duitse autoriteiten of de daartoe aangewezen instanties. Dat eiser heeft geprobeerd aangifte te doen bij de politie en bij een andere instantie heeft hij niet onderbouwd. Bovendien had eiser zich kunnen wenden tot de hogere instanties. Niet is gebleken dat eiser dat heeft gedaan of voor hem niet mogelijk was.
6. Verder hebben de Duitse autoriteiten met het expliciete claimakkoord toegezegd eisers asielaanvraag inhoudelijk te behandelen. Zij zijn daarbij gebonden aan de internationale verplichtingen. Dat eisers asielaanvraag in Duitsland eerder is afgewezen maakt dat niet anders.
7. Aangezien eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een systeemfout als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening in de asielprocedure in Duitsland, is het niet aan de rechtbank om in het kader van een Dublinoverdracht het risico op refoulement in de ontvangende lidstaat verder te onderzoeken. Dit volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 november 2023. [4]
8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.AIDA-rapport update 2022 van 6 april 2023.
4.ECLI:EU:C:2023:934.