ECLI:NL:RBDHA:2024:4011

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
NL24.6638
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Syrische nationaliteit, had op 16 september 2023 asiel aangevraagd in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft echter de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Duitsland in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Dit is gebaseerd op het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de informatie uit Eurodac, waaruit blijkt dat eiser eerder in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Eiser voerde aan dat de overdracht aan Duitsland onevenredige hardheid met zich meebrengt, omdat zijn broer in Nederland verblijft en hij in Duitsland slechts kort was gedetineerd voor het afgeven van vingerafdrukken.

De rechtbank oordeelde dat de argumenten van eiser niet voldoende waren om aan te tonen dat Duitsland niet aan zijn verdragsverplichtingen voldoet. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die de overdracht aan Duitsland onevenredig hard maken. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en hij kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.6638

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.B. van den Toorn-Volkers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. L.S. Hartog).

Procesverloop

Bij besluit van 20 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen en bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is aanwezig M. Fayez. Verschenen is de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit. Eiser heeft op 16 september 2023 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser voert daartegen aan dat overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt. Hij had de intentie om naar Nederland af te reizen omdat zijn broer hier verblijft. Daarnaast is eiser in Duitsland enkel aangehouden door de politie om vingerafdrukken af te geven. Eiser is medegedeeld dat dat slechts zou zijn voor onderzoek naar criminele antecedenten. Eiser is na een nacht detentie weer vrijgelaten door de politie. Eiser is toen niet gewezen op de mogelijkheid om asiel aan te vragen, ook is hij niet doorverwezen naar een aanmeldcentrum of opvanglocatie.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Duitsland in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet zo is.
5. Uit vaste rechtspraak volgt dat verweerder in beginsel mag afgaan op de juistheid van de informatie uit Eurodac zodat verweerder op grond daarvan mag aannemen dat eiser eerder in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Bovendien hebben de Duitse autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd dat zij het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling zullen nemen. Het persoonlijk relaas van eiser biedt verder geen aanknopingspunten voor het oordeel dat Duitsland ten aanzien van hem niet aan zijn verdragsverplichtingen voldoet. De beroepsgrond van eiser slaagt daarom niet.
6. Verweerder heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat het gestelde verblijf van de broer van eiser in Nederland en de intentie van eiser om naar Nederland af te reizen, geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt.
7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.