ECLI:NL:RBDHA:2024:4009

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
NL24.4378
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Syrische nationaliteit, heeft op 22 september 2023 asiel aangevraagd in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2024 behandeld. Eiser voerde aan dat hij niet adequaat had kunnen reageren op het voornemen van de staatssecretaris, omdat dit voornemen enkel standaardoverwegingen bevatte en niet inging op de situatie van zijn minderjarige broer die in Nederland verbleef. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat er geen aanleiding was om de asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken. Eiser had niet voldoende onderbouwd dat zijn minderjarige broer een familieband met hem had en dat dit van invloed was op de behandeling van zijn asielaanvraag.

De rechtbank concludeerde dat Duitsland in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat eiser niet had aangetoond dat er redenen waren om van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wijken. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en hij kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.4378

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. L.S. Hartog).

Procesverloop

Bij besluit van 5 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2024 op zitting behandeld. Verschenen zijn de gemachtigden van eiser respectievelijk verweerder.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1995 en de Syrische nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 22 september 2023 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser voert aan dat hem de mogelijkheid is ontnomen om adequaat te reageren op het voornemen. Het voornemen is namelijk standaard en voldoet niet aan artikel 3:2 van de Awb. [3] Verder is het claimverzoek van Nederland aan de Duitse autoriteiten incompleet nu het verblijf van eisers minderjarige broer in Nederland niet is genoemd. Verweerder had nader onderzoek moeten doen naar het belang van de minderjarige broer om met eiser te worden herenigd. Ten onrechte heeft verweerder deze omstandigheden niet meegenomen in de beoordeling of verweerder de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser beroept zich in dat verband op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 24 april 2023. [4]
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Duitsland in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat daar in zijn geval niet van kan worden uitgegaan. Eiser is daarin niet geslaagd.
5. De beroepsgrond van eiser dat aan hem de mogelijkheid is ontnomen adequaat te reageren op het voornemen omdat het voornemen enkel standaardoverwegingen bevat slaagt niet. Uit het voornemen volgt dat verweerder voornemens is om de asielaanvraag van eiser niet in behandeling te nemen omdat Duitsland daarvoor verantwoordelijk is. Dat het voornemen alleen uit standaardtekst bestaat, zoals eiser beweert, maakt nog niet dat die overwegingen niet op eiser van toepassing zijn. De rechtbank stelt verder vast dat eiser een zienswijze heeft ingediend en daarin vergelijkbare gronden naar voren heeft gebracht als in beroep, zodat niet inzichtelijk is op welke wijze eiser niet adequaat heeft kunnen reageren op het voornemen.
6. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft in het aanmeldgehoor enkel verklaard dat zijn broer in Nederland zou verblijven. Eiser heeft daarbij niet verklaard dat zijn broer minderjarig is. Het is in de eerste plaats aan eiser om daarover in het aanmeldgehoor te verklaren. Daarnaast heeft eiser tot op heden niet onderbouwd wie zijn minderjarige broer is en dat een familieband tussen hen bestaat, ondanks dat eiser daartoe ruimschoots in de gelegenheid is geweest. Gelet daarop heeft verweerder geen eigen onderzoek hoeven verrichten, eiser kan in Nederland geen beroep doen op onder meer artikel 9 van de Dublinverordening. [5] Gelet daarop was verweerder evenmin gehouden om eisers verklaringen over zijn broer in Nederland in het terugnameverzoek aan Duitsland op te nemen.
7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.ECLI:NLRBDHA:2023:5831.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 31 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3672.