In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Bulgaarse statushouder, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft op 27 oktober 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze is op 5 januari 2024 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en heeft in Bulgarije subsidiaire bescherming gekregen. Hij betwist de informatie van de Bulgaarse autoriteiten en stelt dat hij medische zorg nodig heeft die hij daar niet kan krijgen.
De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft aangenomen dat eiser internationale bescherming geniet in Bulgarije. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat hij geen recht heeft op deze bescherming. De rechtbank wijst erop dat de situatie van statushouders in Bulgarije niet zodanig slecht is dat er een reëel risico bestaat op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft slechts twee maanden in Bulgarije verbleven en heeft zijn verblijfsvergunning nooit in ontvangst genomen, wat zijn claim ondermijnt.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de asielaanvraag op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 22 maart 2024.