ECLI:NL:RBDHA:2024:4002

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
NL24.502 en NL24.503
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Bulgaarse statushouder en de beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Bulgaarse statushouder, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft op 27 oktober 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze is op 5 januari 2024 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en heeft in Bulgarije subsidiaire bescherming gekregen. Hij betwist de informatie van de Bulgaarse autoriteiten en stelt dat hij medische zorg nodig heeft die hij daar niet kan krijgen.

De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft aangenomen dat eiser internationale bescherming geniet in Bulgarije. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat hij geen recht heeft op deze bescherming. De rechtbank wijst erop dat de situatie van statushouders in Bulgarije niet zodanig slecht is dat er een reëel risico bestaat op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Eiser heeft slechts twee maanden in Bulgarije verbleven en heeft zijn verblijfsvergunning nooit in ontvangst genomen, wat zijn claim ondermijnt.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de asielaanvraag op goede gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt op 22 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.502 en NL24.503
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [v-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.D. Ancion).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser heeft op 27 oktober 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 5 januari 2024 deze aanvraag in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1983.
Eiser heeft op 27 oktober 2023 asiel aangevraagd. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 5 juli 2023 in Bulgarije een aanvraag heeft ingediend voor internationale bescherming. Uit informatie van de Bulgaarse autoriteiten van 28 november 2023 blijkt dat eiser in Bulgarije subsidiaire bescherming geniet sinds 27 september 2023. Verweerder heeft eisers asielaanvraag daarom niet-ontvankelijk verklaard. [1]
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
3. Volgens eiser kan verweerder niet uitgaan van de informatie van de Bulgaarse autoriteiten dat hij daar subsidiaire bescherming geniet. Eiser heeft namelijk zijn verblijfsvergunning nooit in ontvangst genomen. Bovendien is het mogelijk dat de verblijfsvergunning inmiddels is ingetrokken omdat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Uit de uitspraak van de rechtbank van 26 oktober 2022 [2] volgt dat er een intrekkingsgrond is als de vreemdeling niet (meer) in het bezit is van de documenten en niet binnen 30 dagen vraagt om vernieuwing, zoals in zijn geval. Verweerder heeft ook geen kopie van de verblijfsvergunning bij het bestreden besluit gevoegd. Verweerder had nader onderzoek moeten doen naar eisers verblijfsstatus. Daarnaast mag verweerder zowel in het algemeen als in de specifieke situatie van eiser niet uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Bulgarije. Zo heeft eiser verklaard dat de opvang, faciliteiten en behandeling in Bulgarije zo ernstig tekortschoten dat er niet op kan worden vertrouwd dat hij na een overdracht een menswaardig bestaan zal kunnen leiden in Bulgarije. Daarbij is met name van belang dat eiser rugklachten heeft en dat hij hier in Bulgarije niet de nodige zorg voor heeft ontvangen. Hij heeft op de grond moeten slapen en enkel pijnstillers gekregen. Na een CT-scan in het ziekenhuis is eiser medegedeeld dat hij alleen geopereerd kon worden als hij zes of zeven duizend euro betaalde. Omdat eiser dit bedrag niet kan betalen zal hij na een overdracht niet de medische zorg krijgen die hij nodig heeft en als gevolg daarvan ook niet in staat zijn om in zijn eigen onderhoud te voorzien. Het was voor eiser ook niet mogelijk om te klagen bij de autoriteiten over schendingen. Dit alles is in lijn met landeninformatie.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Beschermingsstatus
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ervan uit mag gaan dat eiser internationale bescherming geniet in Bulgarije. Verweerder heeft niet hoeven volgen dat eiser geen subsidiaire bescherming geniet omdat hij zijn verblijfsdocument nooit heeft opgehaald. Een verblijfsstatus en een verblijfsdocument staan immers los van elkaar. Voormelde uitspraak van 26 oktober 2022 leidt niet tot een ander oordeel. In hoger beroep [3] heeft de hoogste bestuursrechter namelijk geoordeeld dat verweerder uit mag gaan van de informatie in Eurodac ondanks het bestaan van een intrekkingsgrond als een statushouder zijn verblijfsdocument niet tijdig heeft verlengd. Het is daarom aan eiser om te onderbouwen dat hij geen internationale bescherming meer geniet. Met de enkele stelling dat hij nooit de beschikking heeft ontvangen, heeft hij dit onvoldoende onderbouwd.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat Bulgarije zijn verdragsverplichtingen nakomt. Dit brengt ook met zich mee dat ervan uit wordt gegaan dat eiser over een schending van artikel 3 van het EVRM [4] in Bulgarije kan klagen en bescherming kan inroepen. Ook wordt ervan uitgegaan dat eiser zijn rechten met betrekking tot onder meer huisvesting en gezondheidszorg in Bulgarije kan effectueren. De hoogste bestuursrechter [5] heeft al eerder geoordeeld dat in Bulgarije weliswaar sprake is van een verslechterde situatie voor statushouders, maar dat de hoge drempel uit het arrest Ibrahim [6] waarbij een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest aannemelijk is, niet is gehaald. Dit is recent nog bevestigd door de hoogste bestuursrechter in haar uitspraak van 1 november 2023. [7]
5.1.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de situatie van statushouders in het algemeen niet zodanig slecht is dat zij het risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn specifieke geval anders is.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daarin niet geslaagd. Niet in geschil is dat eiser slechts twee maanden in Bulgarije heeft verbleven en zijn verblijfsvergunning nooit in ontvangst heeft genomen. Deze periode is dusdanig kort dat, zonder nadere onderbouwing, niet geconcludeerd kan worden dat het voor eiser onmogelijk was om zijn rechten te effectueren. Hij heeft bij het vinden van een woning dan wel het verkrijgen van financiële ondersteuning weliswaar hulp gezocht bij de autoriteiten en andere organisaties die aanwezig waren in de opvangfaciliteit, maar zich niet gewend tot de autoriteiten buiten de opvangfaciliteit. Bovendien heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser op het moment dat hij om hulp vroeg nog geen subsidiaire beschermingsstatus had. Uit zijn verklaringen blijkt immers dat hij is vertrokken zonder de beslissing op zijn aanvraag af te wachten. De verklaring van de organisaties dat zij hem niet kunnen helpen met een uitkering en huisvesting is dan ook het gevolg van het feit dat eiser op dat moment nog geen statushouder was. Voor zover eisers verklaring dat hij zich niet mocht begeven buiten de opvangfaciliteit gevolgd kan worden voor het verleden, zal dit niet meer het geval zijn na een overdracht, nu verweerder er vanuit mag gaan dat eiser subsidiaire bescherming geniet. Verweerder heeft daarom niet ten onrechte gesteld dat eiser onvoldoende inspanningen heeft verricht om zijn rechten als statushouder te effectueren. Hierin mag verweerder van eiser een actieve houding verwachten. Ten aanzien van eisers medische problematiek heeft verweerder er terecht op gewezen dat uit de door eiser overgelegde stukken van het ziekenhuis in Bulgarije blijkt dat hij daar medische zorg, waaronder een CT-scan heeft gehad. Wat betreft de operatie die eiser stelt nodig te hebben en niet te kunnen betalen heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij deze operatie niet zou kunnen krijgen in Bulgarije. Daarbij is van belang dat eisers verklaring dat hij enkel geopereerd kon worden als hij zes of zeven duizend euro betaalde, ziet op de periode waarin hij nog de asielprocedure doorliep. Er zijn daarom geen aanwijzingen dat eiser na een overdracht als statushouder de nodige zorg ontzegd zal worden. Mocht eiser problemen ondervinden bij het effectueren van zijn rechten als statushouder, mag van hem worden verwacht dat zij zich wendt tot de Bulgaarse (hogere) autoriteiten. Niet is gebleken dat dit onmogelijk dan wel bij voorbaat zinloos is.
5.3.
De rechtbank concludeert dat verweerder de asielaanvraag op goede gronden niet- ontvankelijk heeft verklaard. Eiser geniet namelijk internationale bescherming in Bulgarije en hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan.

Conclusie en gevolgen

6. Verweerder heeft de aanvraag op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is ongegrond.
7. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
8. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw).
3.Zie rechtsoverwegingen 4.13 en 4.14 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 1 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3967.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2857.
6.Zie punten 83-85 en 88-89 van het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019, Ibrahim, ECLI:EU:C:2019:219.
7.Zie noot 3.