ECLI:NL:RBDHA:2024:3998

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 februari 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
NL24.3734 en NL24.3735
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Egyptische eiser wegens kennelijk ongegrond verklaarde vrees voor vervolging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 29 februari 2024, wordt het beroep van een Egyptische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die op 30 juni 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg op 25 januari 2024 te horen dat zijn aanvraag als kennelijk ongegrond was afgewezen. De rechtbank behandelt zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening, waarbij de eiser wordt bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. P.H. van Akenborgh, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid wordt vertegenwoordigd door mr. S. Imami.

De eiser stelt dat hij vanwege zijn afvalligheid van de islam en zijn seksuele geaardheid vreest voor vervolging bij terugkeer naar Egypte. Hij heeft in zijn asielaanvraag aangegeven dat hij in 2006 Egypte heeft verlaten na bedreigingen van de familie van zijn vriendin en dat hij ook in Nederland bedreigd is door zijn broer. De rechtbank oordeelt echter dat de vrees van de eiser voor vervolging niet aannemelijk is. De rechtbank stelt dat de eiser niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag, omdat niet is gebleken dat hij daadwerkelijk problemen zal ondervinden van de Egyptische autoriteiten of zijn familie.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat de aanvraag als kennelijk ongegrond kon worden afgewezen. De rechtbank wijst het beroep van de eiser af en verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening ongegrond. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en biedt de eiser de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep aan te tekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.3734 en NL24.3735
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [v-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. P.H. van Akenborgh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Imami).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser heeft op 30 juni 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 25 januari 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. [1]
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 16 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, J. Lakjaa als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt van Egyptische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1987. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij een relatie had met een vrouw genaamd [naam] en dat haar familie deze relatie niet goedkeurde. Eiser heeft Egypte in 2006 verlaten omdat de familie van [naam] hem heeft bedreigd. Eiser is in Nederland ook telefonisch bedreigd door zijn broer omdat hij in Europa woont, niet meer in de islam gelooft en omdat zijn broer denkt dat eiser homoseksueel is. Eiser vreest om voornoemde redenen bij terugkeer problemen te krijgen met de Egyptische autoriteiten, zijn broer, andere familieleden en de gemeenschap in het dorp.
2.1.
Volgens verweerder bevat eisers asielrelaas de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • relatie met [naam] en de problemen als gevolg hiervan;
  • afvalligheid en de problemen als gevolg daarvan en
  • toegedichte homoseksualiteit.
Verweerder heeft alle relevante elementen geloofwaardig gevonden. Eiser kan echter niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. [2] Het is namelijk niet aannemelijk dat eiser problemen zal krijgen met de Egyptische autoriteiten, zijn broer, andere familieleden of de gemeenschap in het dorp vanwege zijn afvalligheid. In het geval eiser wel problemen zou krijgen met zijn familie of de gemeenschap in het dorp dan zal hij de bescherming van de Egyptische autoriteiten kunnen inroepen. Daarnaast is het ook niet aannemelijk dat eiser een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [3] en artikel 4 van het Handvest. [4]
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
3. Verweerder stelt ten onrechte dat eiser geen vrees heeft voor vervolging en dat hij geen reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest bij terugkeer. Verweerder werpt in dat kader ten onrechte tegen dat eisers broer hem in een opwelling heeft bedreigd. In Egypte hangt de meerderheid van de bevolking de islam aan en zij hebben strenge opvattingen. Aanhangers van andere godsdiensten hebben het moeilijk in Egypte. Zij hebben niet dezelfde mogelijkheden en worden vaak gediscrimineerd. Verweerder werpt ten onrechte tegen dat eiser de discriminatie niet heeft onderbouwd en dat hij de bescherming van de Egyptische autoriteiten kan inroepen. Verweerder gaat eraan voorbij dat de meerderheid van de bevolking in Egypte moslim is en niet geneigd is om andersdenkenden te beschermen. Bovendien blijkt uit een rapport van Amnesty International dat de daadwerkelijke mensenrechtensituatie in Egypte slechter is dan de Egyptische autoriteiten doen voorkomen. Daarnaast is eiser ook geïnteresseerd in het christendom. Verweerder werpt ten onrechte tegen dat eiser hier pas in Europa geïnteresseerd in is geraakt. Verweerder miskent dat eiser pas in Europa de kans kreeg om zich in het christendom te verdiepen. Eiser heeft verder een jarenlange relatie gehad met een vrouw die ook geneigd was tot het christendom. Ook dit zou tot problemen kunnen leiden bij terugkeer.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat niet is gebleken dat eiser een vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest omdat hij niet in de islam gelooft. Verweerder heeft er in dat kader op mogen wijzen dat eiser niet nader heeft gemotiveerd waarom de informatie in het algemeen ambtsbericht waaruit volgt dat de Egyptische autoriteiten over het algemeen bescherming bieden, niet zou kloppen. De enkele stelling dat de meerderheid van de bevolking in Egypte de islam aanhangt en niet tolerant is naar andersdenkenden is hiervoor niet voldoende. De mondelinge verwijzing ter zitting naar een Amnesty International rapport is naar het oordeel van de rechtbank ook te algemeen om tot een ander oordeel te kunnen leiden. Verweerder mag daarom verwachten dat eiser de bescherming van de Egyptische autoriteiten kan inroepen tegen de bedreiging door zijn broer. Daargelaten of dit een oprechte bedreiging betrof of dat de bedreiging in een opwelling is geuit. Verweerder heeft daarnaast kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat eiser problemen zal krijgen met zijn directe omgeving vanwege zijn afvalligheid, aangezien hij voor zijn vertrek ook niet praktiserend moslim was en destijds ook geen problemen heeft ondervonden. Ten aanzien van eisers gestelde vrees voor vervolging of risico op ernstige schade vanwege zijn affiniteit met het christendom, heeft verweerder mogen concluderen dat dit een onzekere toekomstige gebeurtenis betreft. Dat eiser pas in Europa de kans kreeg om zich hier in te verdiepen maakt deze conclusie niet anders. Verweerder heeft er namelijk terecht op gewezen dat eiser al acht jaar in Europa verblijft en dat uit zijn verklaringen blijkt dat hij zich in die periode enkel heeft voorgenomen zich in het christendom te verdiepen zonder daar daadwerkelijk de moeite voor te nemen. Eiser heeft niet nader gemotiveerd waarom hij problemen zal ondervinden vanwege zijn omgang met een vrouw met een christelijke achtergrond. Bovendien kan eiser, zoals hiervoor overwogen, zich wenden tot de Egyptische autoriteiten indien problemen zich toch voordoen.

Conclusie en gevolgen

5. Verweerder heeft de aanvraag kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond.
6. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
7. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet (Vw).
2.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.