ECLI:NL:RBDHA:2024:3996

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
NL24.1150 en NL24.1151
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken nieuwe relevante elementen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet-ontvankelijk verklaren van zijn asielaanvraag en het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser, met de Marokkaanse nationaliteit, heeft op 18 december 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft deze aanvraag op 4 januari 2024 in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 1 februari 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder en een tolk.

Eiser had eerder, op 15 december 2022, asiel aangevraagd, maar deze aanvraag werd op 17 augustus 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft geen beroep ingesteld tegen deze afwijzing. In zijn nieuwe aanvraag stelt eiser dat verweerder ten onrechte niet verder is ingegaan op zijn problemen met betrekking tot zijn homoseksuele gerichtheid en het niet praktiseren van de islam. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser geen nieuwe relevante elementen of bevindingen heeft aangevoerd die kunnen afdoen aan het eerdere besluit. De rechtbank concludeert dat de aanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard en wijst het beroep ongegrond.

De rechtbank wijst ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding meer bestaat voor het treffen van een dergelijke maatregel. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.1150 en NL24.1151
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. J.W.F. Menick),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.D. Ancion).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet-ontvankelijk verklaren van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser heeft op 18 december 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 4 januari 2024 deze aanvraag in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard. [1]
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 1 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, S. El Mathari als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1997. Eiser heeft op 15 december 2022 voor het eerst asiel aangevraagd. Deze aanvraag is met het besluit van 17 augustus 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft geen beroep ingesteld tegen dit besluit, waarmee het in rechte is komen vast te staan.
2.1.
Op 18 december 2023 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. Verweerder heeft die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
3. Eiser vindt dat verweerder ten onrechte niet verder is ingegaan op de problemen waar hij over heeft verklaard ten aanzien van zijn homoseksuele gerichtheid en het niet praktiseren van het islamitische geloof. Bij een opvolgende aanvraag moeten alle asielgronden worden onderzocht. Verweerder heeft hiermee niet voldaan aan het vereiste om de asielaanvraag van eiser te toetsen naar de huidige omstandigheden. [2] Eiser legt in beroep foto’s over om de bedreigingen vanwege zijn seksuele gerichtheid te onderbouwen. Gelet hierop moet verweerder zijn aanvraag inhoudelijk beoordelen. Verweerder had geen terugkeerbesluit mogen opleggen, omdat de afspraken tussen Nederland en Marokko niet hebben geleid tot een substantiële terugname van eigen onderdanen door de Marokkaanse overheid. Ook had verweerder eiser gelet op zijn mentale gesteldheid geen vertrektermijn mogen onthouden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Ontvankelijkheid
4. Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van een opvolgende asielaanvraag beoordeelt verweerder of er sprake is van nieuwe elementen of bevindingen die relevant kunnen zijn voor de aanvraag. [3] Een nieuw element of bevinding is niet relevant als op voorhand is uitgesloten dat wat alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan de overwegingen van het eerder genomen besluit. De rechtbank is van oordeel verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eisers aanvraag niet-ontvankelijk is omdat hij geen nieuwe relevante elementen of bevindingen heeft aangevoerd die kunnen afdoen aan het besluit van 17 augustus 2023. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder er terecht op heeft gewezen dat eiser zijn homoseksuele geaardheid en de bedreigingen als gevolg daarvan al heeft aangevoerd tijdens de vorige asielprocedure en dat eisers gerichtheid en de daaruit voortvloeiende problemen in het besluit van 17 augustus 2023 ongeloofwaardig zijn bevonden.
4.2.
Eiser heeft ter zitting drie foto’s overlegd en daarbij verklaard dat deze zijn genomen toen hij 15 jaar oud en in de buurt van Brussel was en dat het bedreigingen zijn. De tolk heeft ter zitting bevestigd dat op een van de foto’s van een jongen met een daarbij gefotoshopte doodskist de tekst staat “deze homo moeten we gewoon afmaken”. Bij een andere foto van dezelfde jongen staat volgens de tolk de tekst “deze homo moet dood wij hebben geen homo’s nodig in ons land”.
4.3.
Verweerder heeft zich ter zitting deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de foto’s die eiser in beroep heeft overgelegd geen relevante nieuwe elementen of bevindingen zijn, nu deze foto’s niet kunnen afdoen aan het eerdere besluit. Verweerder heeft er namelijk op gewezen dat niet uit de foto’s valt af te leiden wanneer zij zijn gemaakt, door wie de foto’s zijn genomen of bewerkt en of de foto’s daadwerkelijk aan eiser zijn gericht. Bovendien heeft verweerder erop gewezen dat de afbeeldingen niet stroken met eisers relaas uit de vorige procedure, nu op de foto’s zichtbaar is dat zij zijn verstuurd via Whatsapp en eiser in de vorige procedure heeft verklaard dat hij werd bedreigd via Snapchat en Instagram. [4] Daarnaast is eisers homoseksualiteit niet enkel ongeloofwaardig bevonden omdat een onderbouwing voor de bedreigingen ontbrak. In het besluit van 17 augustus 2023 staat ook dat eiser oppervlakkig heeft verklaard over zijn relaties en de omgang met zijn homoseksuele gevoelens en dat hij weinig kon verklaren over de rechten van LHBTI’s in Europa, terwijl hij hier destijds al tien jaar verbleef. De foto’s die eiser heeft overgelegd in beroep leiden er daarom niet toe dat verweerder eisers aanvraag inhoudelijk had moeten beoordelen.
4.4.
Verweerder heeft ook niet nader hoeven ingaan op eisers stelling dat hij bij terugkeer in de problemen zal komen vanwege het niet praktiseren van het islamitische geloof. In dat kader heeft verweerder erop mogen wijzen dat eiser dit niet tijdens zijn gehoor opvolgende aanvraag naar voren heeft gebracht en dat hij tijdens het gehoor van 15 juni 2023 in de vorige procedure heeft verklaard nooit problemen te hebben ondervonden vanwege het niet praktiseren van zijn religie. Eiser kan niet afdoende verklaren waarom hij dit asielmotief pas in de zienswijze voor het eerst aanvoert. Verweerder heeft hier dan ook niet verder op hoeven ingaan. Daarbij komt dat verweerder zich ook op het standpunt heeft mogen stellen dat het niet praktiseren van het islamitisch geloof geen uitzondering betreft op de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst. Eisers stelling dat de landeninformatie waarop het beleid is gebaseerd onbetrouwbaar is heeft verweerder niet hoeven volgen, nu eiser niet nader heeft gemotiveerd op welke specifieke informatie hij doelt en waar hij deze stelling op heeft gebaseerd. Gelet op al het voorgaande heeft verweerder eisers asielaanvraag deugdelijk gemotiveerd en op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard omdat hij geen nieuwe relevante elementen of bevindingen heeft aangevoerd.
Terugkeerbesluit en onthouden vertrektermijn
5. In het besluit van 17 augustus 2023 is een terugkeerbesluit opgelegd waarbij de vertrektermijn is onthouden. Nu dit besluit in rechte vaststaat en het terugkeerbesluit nog steeds geldig is, kan eiser hier in deze procedure niet meer tegen opkomen. Aan een bespreking van wat eiser hierover heeft aangevoerd, komt de rechtbank daarom niet toe.
Bahaddar-exceptie
6. Uit het arrest Bahaddar [5] en de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 22 juni 2022 [6] waarin dit arrest is uitgewerkt, volgt dat de bestuursrechter een nationale procedureregel, die tot een niet-ontvankelijk verklaring van de asielaanvraag leidt, buiten toepassing moet laten wanneer er omstandigheden zijn als bedoeld in paragraaf 45 van het arrest, om schending van artikel 3 van het EVRM [7] te voorkomen. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat ook regels die gaan over de omvang van het geschil, zoals artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet, gezien kunnen worden als een nationale procedureregel in de zin van het arrest Bahaddar. Bahaddar-omstandigheden doen zich voor als wat een vreemdeling heeft aangevoerd en overgelegd, onmiskenbaar tot het oordeel leidt dat verweerder bij uitzetting van die vreemdeling het refoulementverbod, neergelegd in artikel 3 van het EVRM, zou schenden. De drempel voor een geslaagd beroep op artikel 3 van het EVRM is daarom hoog. Eiser heeft gesteld dat hij een reëel risico loopt een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM bij terugkeer naar Marokko vanwege zijn homoseksuele geaardheid en het niet praktiseren van de islam. Het besluit waarin verweerder de seksuele gerichtheid van eiser ongeloofwaardig heeft geacht is in rechte komen vast te staan en in deze procedure heeft eiser geen relevante nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd. Gelet op wat is overwogen onder 4.4 heeft verweerder de door eiser gestelde problemen ten aanzien van het niet-praktiseren van de islam niet nader hoeven onderzoeken en kunnen deze ook overigens niet afdoen aan het eerdere afwijzende asielbesluit. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te oordelen dat er sprake is van Bahaddar-omstandigheden.

Conclusie en gevolgen

7. Verweerder heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is ongegrond.
8. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
9. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet (Vw).
2.Op grond van artikel 46, derde lid, van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (de Procedurerichtlijn) en artikel 83a van de Vw.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 15 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2699.
4.Zie pagina 18 van het verslag van het nader gehoor van 15 juni 2023.
5.Zie de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 februari 1998, ECLI:CE:ECHR:1998: 0219JUD002589494.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1664.
7.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.