ECLI:NL:RBDHA:2024:3987

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
NL23.19320
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Colombiaanse minderjarige wegens onvoldoende geloofwaardig asielrelaas en rekrutering door gewapende groepering

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 29 januari 2024, wordt het beroep van een Colombiaanse minderjarige eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren in 2006, heeft op 3 december 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 9 juni 2023 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep, waarbij eiser samen met zijn vader, moeder en grootmoeder op 22 november 2023 is gehoord. Eiser stelt dat hij is gevlucht uit Colombia vanwege bedreigingen van een gewapende groepering, die hem zou willen rekruteren. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is, omdat de verklaringen van eiser niet voldoende geloofwaardig zijn. De rechtbank wijst erop dat eiser niet in staat is geweest om gedetailleerde informatie te verstrekken over de rekrutering en de bedreigingen, wat afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn relaas. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel, omdat er geen reëel risico op ernstige schade is bij terugkeer naar Colombia. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.19320
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt van Colombiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2006. Hij heeft op 3 december 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 9 juni 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft de beroepen van eiser, zijn vader [vader] (NL23.19318), zijn moeder [moeder] (NL23.19319) en zijn grootmoeder [grootmoeder] (NL23.19300) gelijktijdig op 22 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn vader, zijn moeder en zijn grootmoeder, de gemachtigde van eiser, D.P. Navarrete als tolk en de gemachtigde van verweerder.
De rechtbank wijst allereerst op de samenhang van de hiervoor genoemde vier zaken. In deze uitspraak zal de rechtbank uitsluitend ingaan op de punten die betrekking hebben op eisers asielrelaas.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser aan de hand van de beroepsgronden die hij heeft aangevoerd.
2. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser legt - samengevat - aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij samen met zijn vader, moeder en grootmoeder is gevlucht uit Colombia vanwege problemen met een gewapende groepering. Op 13-jarige leeftijd werd eiser uitgenodigd voor bijeenkomsten waar gesproken werd over politiek. Eiser heeft meerdere bijeenkomsten, die werden georganiseerd op zijn school, bijgewoond samen met jongens van zijn school. Op een dag werd eiser uitgenodigd voor een excursie op 15 november 2019 die georganiseerd werd door dezelfde jongens met wie eiser naar de bijeenkomsten ging. Eiser was verteld dat het ging om een excursie naar een zwembad, maar de excursie zou een bijeenkomst zijn waarbij jongeren zouden worden gerekruteerd voor een gewapende groepering. Eiser heeft uiteindelijk die bijeenkomst op 15 november 2019 niet bijgewoond, omdat zijn vader hem niet liet gaan. Als gevolg daarvan wordt eisers vader bedreigd. Ook zijn moeder heeft bedreigingen ontvangen. Eiser vreest dat hij bij terugkeer naar Colombia problemen zal ondervinden met deze gewapende groepering en te worden gerekruteerd of vermoord. Daarom heeft hij op 24 november 2021, samen met zijn vader, moeder en grootmoeder, Colombia verlaten.

Het bestreden besluit

4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Nationaliteit, identiteit en herkomst;
De problemen met de gewapende groepering.
5. Het eerste relevante element acht verweerder geloofwaardig. Het tweede relevante element acht verweerder ongeloofwaardig, omdat de verklaringen van eiser hierover volgens verweerder oppervlakkig, tegenstrijdig en vaag of op vermoedens gebaseerd zijn.
6. Op grond van het geloofwaardig bevonden element stelt verweerder zich op het standpunt dat dit element niet te herleiden is tot één van de vervolgingsgronden uit het Vluchtelingenverdrag. Ook is niet aannemelijk dat eiser bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarom komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft de aanvraag van eiser daarom afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw.

Beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas

7. Eiser voert aan dat hij persisteert bij wat hij in de zienswijze heeft aangevoerd. Omdat verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op de zienswijze, komt hieraan alleen betekenis toe voor zover eiser in beroep concreet maakt op welke punten de motivering van het bestreden besluit volgens hem niet toereikend is.
8. Eiser voert aan dat verweerder zijn asielrelaas ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De door hem ter onderbouwing van dit standpunt betwiste tegenwerpingen komen hierna aan bod.
Toetsingskader
9. Het betoog van eiser dat verweerder bij de beoordeling van zijn asielaanvraag een onjuist toetsingskader heeft toegepast, faalt. Hoewel eiser er - kort gezegd - terecht op wijst dat verweerder in de besluitvorming ten aanzien van zijn vader ten onrechte de bewoordingen “dat van eiser verwacht mag worden dat hij kan
aantonenwaarom hij problemen heeft ervaren in het land van herkomst” heeft gebruikt, blijkt uit de inhoudelijke geloofwaardigheidsbeoordeling die verweerder – in deze zaak - heeft verricht dat hij heeft getoetst of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij gevaar loopt in het land van herkomst. Daarmee is een juiste toets verricht. Dat verweerder de verklaringen van eiser niet in onderlinge samenhang zou hebben beoordeeld, is niet nader onderbouwd en volgt de rechtbank niet. Wat eiser verder heeft aangevoerd over zijn verklaringen en de waarde die verweerder daaraan mag hechten, zal hierna worden besproken. De beroepsgrond faalt.

Referentiekader en rekrutering

10. Eiser voert aan - samengevat - dat verweerder in de besluitvorming enkel een algemene beoordeling heeft verricht en niet een geïndividualiseerde beoordeling waarbij rekening is gehouden met zijn referentiekader. Verweerder heeft immers niet het referentiekader gehanteerd van een minderjarige die bijeenkomsten bezocht die dienden als geleidelijke integratie richting een bepaalde groepering. Zo valt volgens eiser bijvoorbeeld niet in te zien waarom hij, gelet op de achtergrond van zijn relaas, meer details zou moeten kunnen geven dan hij heeft gedaan met betrekking tot onder meer de vraag welke groepering achter de rekrutering zat. Ter zitting heeft eiser in dit verband nog verwezen naar Werkinstructie 2014/10 waaruit volgens hem volgt dat het referentiekader individueel moet worden vastgesteld en dat de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling vereist dat alle aspecten in samenhang worden beoordeeld. Verweerder had tegen de achtergrond van het relaas moeten beoordelen of eiser zijn verklaringen summier zijn. Daarbij had verweerder rekening moeten houden met de jonge leeftijd van eiser ten tijde van de gestelde bijeenkomsten en het tijdsverloop sindsdien tot aan het verhoor – zijnde twee jaar -. Hierdoor is aannemelijk dat hij niet elk detail meer weet. Verweerder heeft ook onvoldoende gekeken naar de informatie waarover hij wel gedetailleerd heeft verklaard.
10.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder ter zitting heeft aangegeven eiser te volgen in zijn standpunt dat verweerder hem niet mag tegenwerpen dat hij de naam van de groepering die hem zou willen rekruteren niet (meer) weet. Verweerder heeft deze tegenwerping laten vallen.
10.2.
Anders dan eiser, is de rechtbank van oordeel dat van eiser verwacht mag worden dat hij uitgebreider had kunnen verklaren over de vermeende rekrutering. Dit betreft namelijk de kern van zijn relaas en vormt de aanleiding voor zijn vertrek. Dat eiser zich niet de eerste bijeenkomst kan herinneren en ook niet hoe vaak hij die bijeenkomsten heeft bijgewoond, dat op zichzelf heeft verweerder niet doorslaggevend geacht. Verweerder kan worden gevolgd in zijn redenering dat het van belang is dat het hier zou gaan om meerdere bijeenkomsten, dus wederkerige gebeurtenissen, waarvan eiser niet weet wie die bijeenkomsten organiseerde, wie de jongen was die hem heeft uitgenodigd voor de bijeenkomsten, hoe vaak hij naar de bijeenkomsten is geweest, wat het doel van de bijeenkomsten was en hoe lang de bijeenkomsten duurden. De rechtbank volgt verweerder ook in dienst standpunt dat dit basale informatie betreft. Niet valt in te zien waarom niet van eiser verwacht mag worden dat hij hierover meer kan verklaren. Het feit dat er sinds het
vertrek een periode van twee jaar is verstreken, maakt dit niet anders. Juist niet nu – zo stelt verweerder terecht – er geen sprake is van één enkele bijeenkomst, maar van meerdere bijeenkomsten.
10.3.
Verder heeft verweerder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij heeft verklaard dat hij nooit persoonlijk is benaderd door leden van de gewapende groepering en dat hij nooit, niet tijdens de bijeenkomsten of op een later moment, heeft gezegd dat hij zich heeft aangesloten bij een gewapende groepering. Ook dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn relaas. Daarnaast heeft verweerder het bevreemdingwekkend mogen achten dat eiser nooit in een tijdsverloop van twee jaar is bezocht of bedreigd terwijl hij gezocht zou worden door de gewapende groepering. Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte onaannemelijk geacht dat de beweerde excursie een bijeenkomst was van een gewapende groepering waarbij jongeren zouden worden gerekruteerd, omdat dit enkel gebaseerd is op vermoedens en aannames van eiser.
10.4.
Het betoog van eiser dat verweerder in zijn beoordeling geen rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft in het bestreden besluit vermeld dat niet kan worden aangenomen dat eiser zich nog alles kan herinneren, wat betreft specifieke data. Ook heeft verweerder op pagina 4 van het bestreden besluit vermeld dat een minderjarig kind niet van alle details op de hoogte hoeft te zijn. Dit doet er echter niet aan af – zo stelt verweerder terecht – dat ook mag worden verwacht dat eiser - die 15 jaar oud was ten tijde van het vertrek uit het land van herkomst – over deze relevante gebeurtenissen meer en ook minder oppervlakkig zou kunnen verklaren. Dat verweerder - dat wat eiser wel heeft verklaard - niet of onvoldoende in zijn beoordeling zou hebben betrokken, volgt de rechtbank niet.
Landeninformatie
10.5.
Verder voert eiser aan dat verweerder heeft nagelaten om dat wat in zijn algemeenheid bekend is over Colombia en met name door gewapende groeperingen in zijn beoordeling te betrekken. In het Algemeen Ambtsbericht Colombia maart 2022 (ambtsbericht) wordt bevestigd dat gewapende groeperingen zich schuldig maken aan het rekruteren van minderjarigen. Verweerder betwist niet dat de bijeenkomsten die eiser beschrijft, hebben plaatsgevonden en dat rekrutering op scholen regelmatig voorkomt in het gebied van herkomst. Verweerder heeft de problemen met de groeperingen dan ook ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
10.6.
De rechtbank stelt vast dat verweerder ook dat wat in zijn algemeenheid bekend is over Colombia bij de besluitvorming en in zijn beoordeling heeft betrokken. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat – zo volgt uit het ambtsbericht1- in Colombia rekruteringen plaatsvinden door illegale groeperingen, maar niet dat rekruteringen op scholen in het gebied van herkomst plaatsvinden. De rechtbank leidt af uit het ambtsbericht dat scholen juist bescherming bieden tegen rekrutering, nu daarin staat vermeld dat:
‘’Scholen bieden normaal gesproken enige bescherming tegen rekrutering.’’2 Dit strookt niet met wat eiser betoogt. Verweerder kan worden gevolgd in zijn redenering dat dit afbreuk doet aan dat wat eiser heeft verklaard.
1. Algemeen ambtsbericht Colombia van maart 2022 pagina 124, paragraaf 3.12.7.
2 Algemeen ambtsbericht Colombia van maart 2022 pagina 124, paragraaf 3.12.7.
10.7.
De beroepsgronden falen.
Vermeende bedreigingen richting de ouders
11. Eiser voert verder nog aan dat hij - over de bedreiging van eisers vader en de dreigberichten op de telefoon van eisers moeder en het telefoongesprek - summier heeft verklaard en andere informatie heeft gegeven dan zijn ouders. De reden hiervan is dat hij niet op de hoogte was van alle details van de vermeende bedreigingen. Eisers ouders waren richting hem gesloten over de bedreigingen waardoor hij nauwelijks informatie kon verstrekken. Het is immers niet vreemd om een minderjarig kind in bescherming te nemen. Verweerder heeft volgens eiser daarom niet mogen tegenwerpen dat hij weinig kan verklaren over de vermeende bedreigingen.
11.1.
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser kan worden tegengeworpen dat hij weinig kan verklaren over de vermeende bedreigingen richting zijn ouders. Ook kan verweerder worden gevolgd in zijn redenering dat van eiser had mogen worden verwachten dat hij over basale feiten op de hoogte zou zijn gebracht door zijn ouders en daarover meer kon verklaren, gelet ook op zijn leeftijd ten tijde van het vertrek. Juist omdat deze problemen en bedreigingen impactvolle gebeurtenissen zijn, die aanleiding gaven voor het vertrek uit het land van herkomst, had het op de weg gelegen dat eiser hier meer over zou kunnen verklaren. Dat eiser niet kan benoemen wanneer (ongeveer) de gestelde telefonische bedreigingen richting moeder zouden hebben plaatsgevonden, heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen. Juist omdat hij wel door zijn ouders op de hoogte zou zijn gesteld van de bedreigingen aan het adres van zijn vader en hij ook daarover verklaard heeft, ligt het niet voor de hand dat eiser niet, althans onvoldoende op de hoogte zou zijn gesteld over de bedreigingen die zijn moeder zou hebben ontvangen en die de directe aanleiding zouden hebben gevormd voor zijn vertrek. De beroepsgronden falen eveneens.

Conclusie en gevolgen

12. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
13. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Vollebregt-Kuipers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Hak, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 januari 2024

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.