In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van een Colombiaanse eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag beoordeeld. Eiseres, geboren in 1981, diende op 3 december 2021 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 9 juni 2023 als ongegrond werd afgewezen. De rechtbank behandelt de zaak op 22 november 2023, waarbij ook de beroepen van haar zoon, echtgenoot en moeder gelijktijdig worden behandeld. De rechtbank richt zich in deze uitspraak specifiek op de asielrelaas van eiseres, die stelt bedreigd te worden door een gewapende groepering vanwege de activiteiten van haar zoon.
De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is, omdat de verklaringen van eiseres over haar identiteit en de bedreigingen niet voldoende zijn onderbouwd. Verweerder heeft de relevante elementen van het asielrelaas beoordeeld en komt tot de conclusie dat er geen reëel risico op ernstige schade bestaat bij uitzetting. Eiseres heeft niet overtuigend aangetoond dat haar asielrelaas geloofwaardig is en dat zij in aanmerking komt voor bescherming op grond van het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank wijst erop dat de verklaringen van eiseres niet in onderlinge samenhang zijn beoordeeld en dat verweerder een juiste toets heeft toegepast.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiseres geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 29 januari 2024.