ECLI:NL:RBDHA:2024:3974

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
NL23.19318
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Colombiaanse eiser wegens onvoldoende geloofwaardig asielrelaas en gebrek aan bewijs van bedreiging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 29 januari 2024, wordt het beroep van een Colombiaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren in 1965, heeft op 3 december 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 9 juni 2023 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep van eiser, samen met de beroepen van zijn zoon, echtgenote en schoonmoeder, die gelijktijdig zijn behandeld op 22 november 2023.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag van eiser terecht is, omdat de rechtbank van oordeel is dat de verklaringen van eiser over de bedreigingen die hij zou hebben ondervonden niet geloofwaardig zijn. Eiser stelt dat hij wordt bedreigd door een gewapende groepering, maar de rechtbank oordeelt dat de door eiser aangevoerde gronden onvoldoende zijn onderbouwd. De rechtbank wijst erop dat verweerder in zijn besluitvorming voldoende rekening heeft gehouden met de context van de situatie in Colombia, maar dat eiser niet in staat is geweest om concrete aanwijzingen te geven die zijn vrees voor vervolging onderbouwen.

De rechtbank benadrukt dat van eiser verwacht mag worden dat hij meer gedetailleerde verklaringen kan geven over de bedreigingen en de vermeende rekrutering van zijn zoon. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van eiser en zijn zoon niet in onderlinge samenhang zijn beoordeeld, wat afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van hun relaas. Uiteindelijk wordt het beroep van eiser ongegrond verklaard, en krijgt hij geen vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.19318
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Eiser stelt van Colombiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1965. Hij heeft op 3 december 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 9 juni 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft de beroepen van eiser, zijn zoon [zoon] (NL23.19320), zijn echtgenote [echtgenote] (NL23.19319) en zijn schoonmoeder [schoonmoeder] (NL23.19300) gelijktijdig op 22 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn zoon, zijn echtgenote en zijn schoonmoeder, de gemachtigde van eiser, D.P. Navarrete als tolk en de gemachtigde van verweerder.
De rechtbank wijst allereerst op de samenhang van de hiervoor genoemde vier zaken. In deze uitspraak zal de rechtbank uitsluitend ingaan op de punten die betrekking hebben op eisers asielrelaas.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser aan de hand van de beroepsgronden die hij heeft aangevoerd.
2. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser legt – samengevat - aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij wordt bedreigd door een gewapende groepering, omdat zijn zoon een bijeenkomst op
15 november 2019 - waarbij jongeren zouden worden gerekruteerd voor een gewapende groepering - niet heeft bijgewoond. Als gevolg daarvan is eiser een maand later - sinds de vermeende bijeenkomst van 15 november 2019 - bedreigd door twee gewapende mannen op een motor. Eiser heeft na deze bedreiging tweemaal contact gezocht met commandanten van deze gewapende groepering om te voorkomen dat zijn zoon gerekruteerd zou worden en hij problemen zal ondervinden met deze gewapende groepering. Zo heeft eiser in januari 2020 een commandant opgezocht in de jungle en heeft hij halverwege maart 2020 contact proberen te krijgen met een commandant van een hogere rang. Eiser verklaart dat in
april 2021 en juni 2021 via WhatsApp dreigberichten werden gestuurd op de telefoon van zijn echtgenote, gericht aan hun zoon. Tevens verklaart eiser dat zijn echtgenote op
31 oktober 2021 een telefoontje kreeg waarin zij in een beledigende taal werd aangesproken. Eiser heeft op 5 november 2021 aangifte hiervan gedaan en hij heeft op 24 november 2021, samen met zijn zoon, echtgenote en schoonmoeder Colombia verlaten.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Nationaliteit, identiteit en herkomst;
De bedreiging door de gewapende groepering.
5. Het eerste relevante element acht verweerder geloofwaardig. Maar het tweede relevante element acht verweerder ongeloofwaardig, omdat de verklaringen van eiser hierover volgens verweerder tegenstrijdig en summier zijn.
6. Op grond van het geloofwaardig bevonden element stelt verweerder zich op het standpunt dat dit element niet te herleiden is tot één van de vervolgingsgronden uit het Vluchtelingenverdrag. Ook is niet aannemelijk dat eiser bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarom komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft de aanvraag van eiser daarom afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw.

Beoordeling van de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas

7. Eiser voert aan dat hij persisteert bij wat hij in de zienswijze heeft aangevoerd. Omdat verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op de zienswijze, komt hieraan alleen betekenis toe voor zover eiser in beroep concreet maakt op welke punten de motivering van het bestreden besluit volgens hem niet toereikend is.
8. Eiser voert aan dat verweerder zijn asielrelaas ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De door hem ter onderbouwing van dit standpunt betwiste tegenwerpingen komen hierna aan bod.
Toetsingskader
9. Het betoog van eiser dat verweerder bij de beoordeling van zijn asielaanvraag een onjuist toetsingskader heeft toegepast, faalt. Hoewel eiser er - kort gezegd - terecht op wijst dat verweerder in de besluitvorming ten onrechte de bewoordingen “dat van eiser verwacht mag worden dat hij kan
aantonenwaarom hij problemen heeft ervaren in het land van herkomst” heeft gebruikt, blijkt uit de inhoudelijke geloofwaardigheidsbeoordeling die verweerder heeft verricht dat hij heeft getoetst of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij gevaar loopt in het land van herkomst. Daarmee is een juiste toets verricht. Dat verweerder de verklaringen van eiser niet in onderlinge samenhang zou hebben beoordeeld, is niet nader onderbouwd en volgt de rechtbank niet. Wat eiser verder heeft aangevoerd over zijn verklaringen en de waarde die verweerder daaraan mag hechten, zal hierna worden besproken. De beroepsgrond faalt.

Referentiekader en rekrutering van zoon

10. Eiser voert aan - samengevat - dat verweerder in de besluitvorming enkel een algemene beoordeling heeft verricht en niet een geïndividualiseerde beoordeling waarbij rekening is gehouden met zijn referentiekader. Verweerder heeft aan eiser tegengeworpen dat hij in het kader van de vermeende bedreiging op straat niet kon beschrijven hoe de mannen eruit zagen en welke kleding zij droegen. Dat eiser dit niet kan noemen kan hem niet worden verweten en valt daarom ook niet tegen te werpen. Iedere persoon let namelijk op andere details en in dat verband heeft verweerder onvoldoende gekeken naar het referentiekader van eiser. Zo valt volgens eiser bijvoorbeeld niet in te zien waarom hij, gelet op de achtergrond van zijn relaas, meer details zou moeten kunnen geven dan hij heeft gedaan met betrekking tot onder meer de vraag of dat hij wist of zijn zoon op de lijst stond om gerekruteerd te worden. Ter zitting heeft eiser in dit verband nog verwezen naar de Werkinstructie 2014/10 waaruit volgens hem volgt dat het referentiekader individueel moet worden vastgesteld en dat de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling vereist dat alle aspecten in samenhang worden beoordeeld. Verweerder had tegen de achtergrond van het relaas moeten beoordelen of eiser zijn verklaringen summier zijn. Verweerder heeft ook onvoldoende gekeken naar de informatie waarover hij wel gedetailleerd heeft verklaard.
10.1.
Anders dan eiser, is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met eisers referentiekader in de besluitvorming. Dat iedere persoon op andere details let, brengt niet met zich dat daarom niet van eiser mag worden verwacht dat hij over basale kennis beschikt ten aanzien van de onderdelen die raken aan de kern van zijn relaas. Het feit dat eiser niet over die basale kennis beschikt, doet – zo stelt verweerder terecht - afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn relaas. Juist nu de voorgestelde gebeurtenissen, impactvolle gebeurtenissen zouden zijn (geweest). Verweerder kan dan ook worden gevolgd in zijn redenering dat van eiser verwacht had mogen worden dat hij meer had kunnen verklaren. Bovendien heeft eiser niet onderbouwd met welke omstandigheden verweerder in het referentiekader rekening moet houden. Op de gestelde vraag ter zitting welke omstandigheden verweerder specifiek in zijn referentiekader had moeten betrekken, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank een onvoldoende concreet antwoord kunnen geven. Het betoog van eiser dat verweerder in zijn beoordeling geen rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser volgt de rechtbank dan ook niet.
10.2.
Verder is de rechtbank van oordeel dat van eiser verwacht mag worden dat hij uitgebreider had kunnen verklaren over de vermeende rekrutering van zijn zoon. Dit vormt de kern en de aanleiding voor het vertrek uit het land van herkomst. Van belang heeft
verweerder kunnen achten dat eiser geen concrete aanwijzingen naar voren brengt die erop wijzen dat zijn zoon mogelijk gerekruteerd zou worden. Zo heeft eiser verklaard dat hij middels geruchten hoorde dat er jongeren op een lijst stonden om gerekruteerd te worden, maar niet wist of zijn zoon daar op stond. Gelet hierop, heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat zijn verklaringen zijn gebaseerd op vermoedens en aannames.
10.3.
Verder heeft verweerder voldoende duidelijk in het bestreden besluit gemotiveerd dat voorts van belang is dat de verklaringen van eisers zoon ongeloofwaardig worden geacht, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat de excursie waar eisers zoon naar toe zou gaan eigenlijk een bijeenkomst was van een gewapende groepering om hem en andere jongeren te rekruteren . Daarnaast heeft verweerder – gelet ook op wat hiervoor is overwogen - voldoende gemotiveerd waarom ook de verklaringen van eiser op zichzelf staand ongeloofwaardig worden geacht.
10.4.
Dat verweerder niet in zijn beoordeling zou hebben betrokken wat eiser wel heeft verklaard, vindt geen steun in de besluitvorming. Daaruit blijkt wel degelijk dat verweerder de verklaringen van eiser in onderlinge samenhang heeft gezien en gewogen, waarbij datgeen wat hij heeft verklaard is betrokken. Dit betoog van eiser volgt de rechtbank dan ook niet.
Landeninformatie
10.5.
Verder voert eiser aan dat verweerder heeft nagelaten om dat wat in zijn algemeenheid bekend is over Colombia en met name door gewapende groeperingen in zijn beoordeling te betrekken. In het Algemeen Ambtsbericht Colombia maart 2022 (ambtsbericht) wordt bevestigd dat gewapende groeperingen zich schuldig maken aan het rekruteren van minderjarigen. Verweerder betwist niet dat de bijeenkomsten die eiser beschrijft, hebben plaatsgevonden en dat rekrutering op scholen regelmatig voorkomt in het gebied van herkomst. Verweerder heeft de problemen met de groeperingen dan ook ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
10.6.
De rechtbank stelt vast dat verweerder ook dat wat in zijn algemeenheid bekend is over Colombia bij de besluitvorming en in zijn beoordeling heeft betrokken. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat – zo volgt uit het ambtsbericht1- in Colombia rekruteringen plaatsvinden door illegale groeperingen, maar niet dat rekruteringen op scholen in het gebied van herkomst plaatsvinden. De rechtbank leidt af uit het ambtsbericht dat scholen juist bescherming bieden tegen rekrutering, nu daarin staat vermeld dat:
‘’Scholen bieden normaal gesproken enige bescherming tegen rekrutering.’’2 Dit strookt niet met wat eiser betoogt. Verweerder kan worden gevolgd in zijn redenering dat dit afbreuk doet aan dat wat eiser heeft verklaard.
10.7.
De beroepsgronden falen.
Vermeende bedreigingen
11. Eiser voert verder nog aan - zo begrijpt de rechtbank zijn betoog aldus - dat verweerder eisers verklaringen over de vermeende bedreigingen ten onrechte niet geloofwaardig heeft acht. Verweerder heeft aan eiser tegengeworpen dat hij niet weet hoe
1. Algemeen ambtsbericht Colombia van maart 2022 pagina 124, paragraaf 3.12.7.
2 Algemeen ambtsbericht Colombia van maart 2022 pagina 124, paragraaf 3.12.7.
hij getraceerd werd door de gestelde gewapende groepering en hoe zij op de hoogte waren van feiten, zoals bijvoorbeeld dat eiser de vader van zijn zoon is. Eiser verklaart dat het voor hem moeilijk is uit te leggen hoe anderen - in dit geval de gestelde gewapende groepering - aan informatie zouden zijn gekomen met betrekking tot hem. Het tegenwerpen van feiten die niet noodzakelijkerwijs bekend kunnen zijn is volgens eiser onvoldoende. Verder voert eiser aan dat het niet tegenstrijdig is dat hij contact heeft gelegd met commandanten om zijn zoon te beschermen. De autoriteiten kunnen nauwelijks bescherming bieden en het is normaal dat een vader zijn zoon wil beschermen en daar ook ver in wil gaan.
11.1.
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat verweerder eisers verklaringen niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Dat eiser niet kan verklaren hoe anderen – in dit geval de gestelde gewapende groepering – aan informatie zouden zijn gekomen met betrekking tot hem, is relevant maar niet doorslaggevend geacht. Van belang heeft verweerder kunnen achten dat het eiser oppervlakkig en vaag heeft verklaard over de vermeende bedreiging op straat en dat het ongerijmd is dat hij enerzijds aangeeft dat hij wordt bedreigd, maar anderzijds wel het risico neemt om met die groepering te gaan praten en te geloven dat zij zouden meewerken aan een oplossing, terwijl ook uit de gestelde dreigementen bleek dat hij zich er juist niet mee moest bemoeien. Niet valt in te zien dat eiser meerdere keren contact heeft opgenomen met mensen van de gewapende groepering zonder zijn eigen leven te overwegen, maar daarna het land uit vlucht wanneer zijn echtgenote via de telefoon wordt bedreigd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht stelt dat van eiser verwacht had mogen worden dat hij meer over deze impactvolle gebeurtenis kan verklaren, vooral gelet op het feit dat dit in verband staat met de eerder gestelde poging tot rekrutering van zijn zoon.
11.2.
Eiser voert verder aan dat hijzelf en zijn echtgenote hun zoon in bescherming namen en verweerder niet heeft mogen tegenwerpen dat hun zoon weinig kan verklaren over de dreigberichten en het telefoongesprek.
11.3.
Anders dan eiser, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eisers zoon kan worden tegengeworpen dat hij zo weinig kan verklaren over de vermeende bedreigingen richting zijn ouders. In de zaak die betrekking heeft op hun zoon is de rechtbank hierop ingegaan. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij daar heeft overwogen.
11.4.
De beroepsgrond faalt.

Conclusie en gevolgen

12. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond.
13. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Vollebregt-Kuipers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Hak, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 januari 2024

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.