ECLI:NL:RBDHA:2024:3963

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
C/09/663168/KG RK 24-389
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter en griffier in een civiele procedure

Op 21 maart 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker tegen de rechter en de griffier in een civiele procedure. Het wrakingsverzoek was ingediend op 12 maart 2024, voorafgaand aan de rolzitting van 13 maart 2024, waarbij de verzoeker zijn twijfels over de partijdigheid van de rechter en de griffier naar voren bracht. De verzoeker stelde dat de rechter en de griffier vooringenomen waren, omdat zij stukken hadden ontvangen die hij niet had geschreven.

De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn wrakingsverzoek tegen de rechter, omdat er op dat moment nog geen behandelend rechter was aangesteld in de hoofdzaak. De procedure was nog niet in een stadium waarin een rechter inhoudelijk betrokken was. De wrakingskamer benadrukte dat een wrakingsverzoek alleen kan worden ingediend tegen een rechter die de zaak daadwerkelijk behandelt.

Daarnaast werd het verzoek tot wraking van de griffier afgewezen, omdat een wrakingsverzoek enkel kan worden ingediend tegen een individuele rechter en niet tegen de griffier. De wrakingskamer verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk in beide verzoeken en bepaalde dat de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2024/28
zaak- /rekestnummer: C/09/663168 / KG RK 24-389
Beslissing van 21 maart 2024
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 12 maart 2024.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Bij e-mailbericht van 12 maart 2024 heeft verzoeker een verzoek tot wraking ingediend van de rechter in de procedure met zaaknummer 10960292 \ CV EXPL 24-829 tussen verzoeker en N.V. Univé Zorg, betreffende ZEKUR (hierna: de hoofdzaak). In diezelfde e-mail heeft verzoeker ook een verzoek gedaan tot wraking van de griffier.
2.2.
Het verzoek luidt als volgt:
“Hallo ik wil bij deze een wrakingverzoek indienen.
Ik twijfel aan de partijdigheid van deze rechter die mijn zaak gaat behandelen. De schuld eiser heeft mij onterecht zwart gemaakt door brieven en emails bij te voegen die ik niet geschreven heb. Dit had nooit mogen gebeuren. Ik vind daarom dat de rechter en griffier vooringenomen zijn doordat zij stukken ontvangen hebben die ik niet geschreven heb en in een civiele zaak is dat niet aan de orde om dit te bespreken. Bij deze wraak ik de rechter . ik weiger dat deze rechter en griffier mijn zaak behandelen en ik wraak hun bij deze.”

3.De beoordeling

Ten aanzien van de wraking van de rechter

3.1.
Een rechter kan op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit het voorgaande volgt dat een wrakingsverzoek slechts kan worden ingediend tegen een rechter die de zaak inhoudelijk behandelt.
3.2.
Het betreft hier een civiele procedure. Civiele procedures beginnen er altijd mee dat een eisende partij (in dit geval N.V. Univé Zorg) een dagvaarding uitbrengt. Vervolgens wordt de gedaagde partij (in dit geval verzoeker) in de gelegenheid gesteld om op de (eis in de) dagvaarding te reageren. Dat is in deze zaak ook zo gegaan. In de dagvaarding - die op 30 januari 2024 aan verzoeker is betekend - is verzoeker in de gelegenheid gesteld om op de rol van 13 maart 2024 (schriftelijk of mondeling) op de dagvaarding te antwoorden. Verzoeker heeft vervolgens één dag voor deze roldatum het wrakingsverzoek ingediend.
3.3.
In een dagvaardingsprocedure is het de gebruikelijke gang van zaken dat pas nadat de gedaagde partij een conclusie van antwoord heeft ingediend, wordt bepaald of er een mondelinge behandeling zal plaatsvinden of dat er een vonnis volgt. Pas op dat moment wordt er een rechter aan de zaak toegewezen die de zaak inhoudelijk zal behandelen. Nu de hoofdzaak zich nog niet in dat stadium bevindt, is nog geen behandelend rechter bekend. De wrakingskamer zal verzoeker daarom niet-ontvankelijk verklaren in het wrakingsverzoek.
Ten aanzien van de wraking van de griffier
3.4.
Over het verzoek tot wraking van de griffier overweegt de wrakingskamer als volgt.
3.5.
Uit artikel 36 Rv volgt dat een wrakingsgrond gelegen moet zijn in feiten of omstandigheden die de persoon van de rechter betreffen. Hieruit volgt dat een wrakingsverzoek alleen kan worden ingediend tegen een individuele rechter die de hoofdzaak behandelt. Voor zover het wrakingsverzoek is gericht tegen de griffier is dus geen sprake van een wrakingsverzoek in de zin van de wet en verzoeker is daarom ook niet-ontvankelijk in dit verzoek.
3.6.
Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toegezonden aan:
 verzoeker;
 de wederpartij in de hoofdzaak;
 de voorzitter van team kanton van deze rechtbank.
Deze beslissing is gegeven door mrs. S.M. Krans, A.M.A. Keulen en M. Kramer, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.L. van Nooijen-Kühler en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2024.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.