ECLI:NL:RBDHA:2024:396

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
23_8120
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bijstandsuitkering en verplichtingen Participatiewet

In deze zaak hebben verzoekers, een gezin met vijf kinderen, een voorlopige voorziening aangevraagd tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Dit besluit, genomen op 9 november 2023, hield in dat de bijstandsuitkering van verzoekers met 100% werd verlaagd voor de duur van twee maanden, omdat verzoeker niet was verschenen op een verplichte CV-training op 12 oktober 2023. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft op 9 januari 2024 de zaak behandeld. Tijdens de zitting hebben verzoekers, hun gemachtigde en de gemachtigde van verweerder deelgenomen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker zonder bericht van verhindering niet op de training is verschenen, wat in strijd is met de verplichtingen onder de Participatiewet. Verzoeker voerde aan dat hij op dezelfde dag een afspraak bij de fysiotherapeut had, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat dit geen geldige reden was om niet naar de training te gaan.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een dringende reden voor het niet nakomen van de verplichtingen rechtvaardigen. De gevolgen van de maatregel, zoals het inkomen van verzoekster van € 800,- per maand, werden niet als een dringende reden aangemerkt. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat de opgelegde maatregel niet onrechtmatig is en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 16 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/8120

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 januari 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker, en

[verzoekster], verzoekster, gezamenlijk verzoekers,
(gemachtigde: mr. J.G. Pherai),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: J. Ameziane).

Inleiding

Bij besluit van 9 november 2023 heeft verweerder bij wijze van maatregel de bijstandsuitkering van verzoekers met ingang van 1 december 2023 met 100% verlaagd voor de duur van twee maanden.
Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Alvorens kan worden overgegaan tot een inhoudelijke behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, beoordeelt de voorzieningenrechter of sprake is van een voldoende spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Van een spoedeisend belang als hiervoor bedoeld is onder meer sprake wanneer betrokkene in acute financiële nood verkeert.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aannemelijk is dat de financiële situatie van verzoekers zodanig is dat er sprake is van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen of er aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen.
4.1
Aan verzoeker is met ingang van 9 september 2010 een bijstandsuitkering toegekend.
4.2
Op 24 april 2023 is een Sociaal Medisch Advies uitgebracht waarbij verzoeker arbeidsgeschikt is bevonden. Verzoeker wordt in staat geacht voltijds te werken, mits rekening wordt gehouden met zijn beperkingen.
4.3
Bij besluit van 21 september 2023 is aan verzoeker per 1 oktober 2023 een maatregel opgelegd, inhoudende een verlaging van de bijstandsuitkering van 100% voor één maand, omdat verzoeker zich zonder goede reden had afgemeld voor een afspraak bij AlleHandenWerk in verband met een Werkfittraject.
4.4
Verweerder heeft verzoeker bij brief van 26 september 2023 uitgenodigd voor een CV training bij AlleHandenWerk op 12 oktober 2023. Verzoeker is niet op deze afspraak verschenen. Verzoeker is daarop uitgenodigd door verweerder voor een telefonisch gesprek in het kader van een “hoor en wederhoorgesprek” op 26 oktober 2023. Verzoeker heeft ook hier geen gehoor aan gegeven.
5. Bij besluit van 9 november 2023 heeft verweerder per 1 december 2023 een maatregel opgelegd in de vorm van een verlaging van de bijstandsuitkering met 100% voor de duur van twee maanden, met als reden dat verzoeker zonder bericht niet is verschenen op de CV training bij AlleHandenWerk op 12 oktober 2023.
6. Verzoekers voeren aan dat verzoeker op 12 oktober 2023 een afspraak had bij de fysiotherapeut en dat hij vergeten was dit te melden bij verweerder. Bij een eerdere afspraak op 10 juli 2023 bij AlleHandenwerk had hij al aangegeven dat hij pijnklachten heeft en dat hij een in behandeltraject zit. Er is volgens verzoeker onvoldoende rekening gehouden met zijn situatie. Verzoeker heeft ter onderbouwing hiervan informatie overlegd van zijn huisarts, neuroloog en fysiotherapeut. Voorts stellen verzoekers dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen beslissen dat verzoeker een verwijt kan worden gemaakt dan wel dat er geen dringende reden waren die noodzaakten tot afstemming van de maatregel. Bovendien zijn de gevolgen van de maatregel onaanvaardbaar, nu op geen enkele wijze rekening is gehouden met de omstandigheid dat het gezin bestaat uit verzoekers en hun vijf kinderen en zij rond moeten komen met het inkomen uit arbeid van verzoekster van € 800,- per maand.
7.1
Op grond van artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de Participatiewet (Pw) verlaagt het college in ieder geval de bijstand ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichting om gebruik te maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
7.2
Artikel 2.1 van de Verordening maatregelen, fraude en verrekenen bestuurlijke boete inkomensvoorziening Den Haag 2016 (verder: de Verordening) bepaalt dat als een belanghebbende een verplichting bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Pw niet nakomt, het college een maatregel oplegt van 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand.
7.3
Artikel 2.2, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat indien een belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit, waarin een maatregel is opgelegd bedoeld in artikel 2.1 van de Verordening, wederom de verplichtingen bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet nakomt, het college een maatregel oplegt van 100% van de bijstandsnorm gedurende twee maanden.
7.4
Op grond van artikel 18, negende lid, van de Pw ziet het college af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
7.5
Ingevolge artikel 18, tiende lid, van de Pw stemt het college een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel af op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien naar zijn oordeel, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
8.1
Verzoeker is in het kader van de voorbereiding op zijn arbeidsinschakeling opgeroepen voor een CV-training bij AlleHandenWerk op 12 oktober 2023. Vast staat dat verzoeker zonder bericht van verhindering bij deze training niet is verschenen. Daarmee heeft verzoeker niet voldaan aan zijn verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onder h, van de Pw. Dit betekent dat verweerder in beginsel verplicht was om aan verzoeker een maatregel op leggen.
8.2
Verzoeker stelt dat het hem niet valt te verwijten dat hij niet is verschenen voor de CV-training. Hij had namelijk op dezelfde dag een afspraak bij zijn fysiotherapeut. Dit is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen valide reden om niet naar de training te gaan. Verzoeker was tijdig op de hoogte van de beide afspraken en het lag op zijn weg om één van de afspraken te (laten) verzetten.
Ook is er geen reden om aan te nemen dat hij medisch niet in staat was om aan die training mee te doen. Verzoeker was eerder onderzocht door een arts van verweerder en toen is geconcludeerd dat hij in staat is arbeid te verrichten, waarbij wel rekening moet worden gehouden met zijn beperkingen die verband houden met zijn rugklachten. De voorzieningenrechter ziet geen reden om te concluderen dat verzoeker medisch niet in staat was om de CV-training te volgen.
Verder ziet de voorzieningenrechter, anders dan verzoekers, niet in dat verweerder verzoeker niet kan verplichten om een dergelijke training te volgen, nu de training is bedoeld om op de kans op het verkrijgen van arbeid te vergroten.
8.3
Aangezien verzoeker binnen twaalf maanden na de maatregel van
21 september 2023 opnieuw zijn verplichtingen niet is nagekomen was verweerder gelet op het bepaalde in artikel 2.2, eerste lid, van de Verordening gehouden een maatregel op te leggen van 100% van de bijstandsnorm gedurende twee maanden.
Ter zitting heeft verzoeker aangegeven dat ook bezwaar is gemaakt tegen het besluit van
21 september 2023 waarbij de eerste maatregel was opgelegd. Nu er op dit moment geen aanwijzing is dat dit besluit onrechtmatig is, is bij deze stand van zaken verweerder terecht uitgegaan van recidive.
8.4
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een dringende reden als bedoeld in artikel 18, tiende lid, van de Pw moet worden aangenomen. Verzoekers stellen dat de gevolgen van de maatregel onaanvaardbaar zijn, nu op geen enkele wijze rekening is gehouden met de omstandigheid dat het gezin met hun vijf kinderen moet rondkomen van de het inkomen van verzoekster van € 800,- per maand. Dit is niet aan te merken als een dringende reden. Deze situatie is het gevolg van de handelwijze van verzoeker zelf door zonder geldige reden niet mee te werken aan het eerder genoemde traject, gericht op arbeidsinschakeling.
8.5
Ter zitting is besproken dat verzoeker in de bezwaarprocedure een beroep kan doen op de zogenoemde inkeerregeling. Indien verzoeker alsnog de bereidheid toont om mee te werken aan de CV training dan kan verweerder hiermee rekening houden bij de heroverweging van het besluit over de maatregel in de bezwaarprocedure.
9. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de opgelegde maatregel niet onrechtmatig. Het besluit zal in bezwaar naar verwachting in stand blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
10. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.