ECLI:NL:RBDHA:2024:3941

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
22 maart 2024
Zaaknummer
NL23.23350
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoekster toegewezen. Verzoekster, die een verblijfsvergunning had aangevraagd op basis van artikel 8 van het EVRM, was in bezwaar gegaan tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 2 augustus 2023, waarin haar aanvraag was afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er in deze fase van de procedure geen uitzetting van verzoekster mag plaatsvinden totdat er een beslissing is genomen op haar bezwaar.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris zich niet verzet tegen het verzoek om voorlopige voorziening en heeft toestemming gegeven om de zaak buiten zitting af te doen. Dit gebeurde na wederzijdse toestemming van beide partijen. De voorzieningenrechter heeft vervolgens de beslissing genomen om het verzoek toe te wijzen, wat betekent dat de Staatssecretaris wordt verboden om verzoekster uit te zetten totdat de beslissing op bezwaar bekend is gemaakt.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter bepaald dat de Staatssecretaris het door verzoekster betaalde griffierecht van € 184,- moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van verzoekster moet worden veroordeeld tot een bedrag van € 875,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis en is openbaar gemaakt op 9 januari 2024. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.23350
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoekster], V-nummer: [V nummer] , verzoekster (gemachtigde: mr. W.J. Rohlof),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. L. Hogendoorn).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster. Verzoekster wil met dit verzoek bereiken dat zij niet mag worden uitgezet totdat verweerder heeft beslist op haar bezwaar tegen het besluit van 2 augustus 2023 (het bestreden besluit). In dit besluit heeft verweerder de aanvraag van
verzoekster voor een verblijfsvergunning met het verblijfsdoel familie en gezin, op grond van artikel 8 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM), afgewezen.
Het verzoek zou op 15 januari 2024 op zitting worden behandeld. Verweerder heeft bij brief van 29 december 2023 medegedeeld zich niet te verzetten tegen toewijzing van wat in het verzoekschrift is verzocht, voor zover dit ziet op het niet uitzetten van verzoekster tot een beslissing is genomen op het bezwaarschrift. Daarbij heeft verweerder op voorhand toestemming gegeven om op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de zaak buiten zitting af te doen. Bij brief van 2 januari 2024 heeft verzoekster ook toestemming gegeven om de zaak buiten zitting af te doen, waarna de rechtbank het onderzoek heeft afgesloten.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.1
1. Artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.
2. Nu tussen partijen niet langer in geschil is dat van uitzetting van verzoekster in deze fase behoort te worden afgezien, wijst de voorzieningenrechter de voorziening toe en verbiedt verweerder om verzoekster uit te zetten tot de beslissing op bezwaar bekend is gemaakt.
3. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
4. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • schorst het primaire besluit en verbiedt verweerder verzoekster uit Nederland te verwijderen totdat de beslissing op bezwaar bekend is gemaakt;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Hak, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
09 januari 2024

Documentcode: [Documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.