In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker, die niet terug wil keren naar Italië totdat er een beslissing is genomen op zijn bezwaar tegen het besluit van 3 augustus 2023. Dit besluit betreft de afwijzing van de aanvraag van de verzoeker voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die hij had ingediend om bij zijn partner te kunnen verblijven. De verzoeker is vrijgesteld van griffierecht vanwege betalingsonmacht.
De behandeling van het verzoek stond oorspronkelijk gepland voor 5 januari 2024, maar partijen hebben de voorzieningenrechter toestemming gegeven om de zaak buiten zitting af te doen. De voorzieningenrechter overweegt dat, indien er bezwaar is gemaakt tegen een besluit, hij op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed dat vereist. In dit geval heeft de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, in een brief van 27 december 2023 aangegeven zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek, voor zover dit betrekking heeft op de schorsing van het terugkeerbevel.
Aangezien er tussen partijen overeenstemming is dat de verzoeker in deze fase niet terug hoeft te keren naar Italië, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toe. Het bestreden besluit, dat de onmiddellijke terugkeer van de verzoeker naar Italië voorschrijft, wordt geschorst totdat er een beslissing op het bezwaar is genomen. Daarnaast wordt de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, die zijn vastgesteld op € 875,- voor de door een derde verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, in aanwezigheid van griffier mr. S.C. Hak, en is openbaar uitgesproken op 29 januari 2024.