5.1.In dit besluit heeft de staatssecretaris overwogen dat de betrokkenheid van eiser bij de anti-regime protestgroep en de problemen die hij stelt als gevolg daarvan te hebben ondervonden nog steeds ongeloofwaardig worden geacht. Met betrekking tot de ingebrachte verklaringen stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat, nu eisers naam slechts in twee van de zeven verklaringen wordt genoemd en uit deze twee verklaringen niet kan worden opgemaakt dat eiser door de autoriteiten als verdachte wordt aangemerkt, deze verklaringen geen nieuwe informatie bevatten die aanleiding voor een inwilliging zouden kunnen vormen. De staatssecretaris geeft aan dat elk dossier op eigen merites wordt beoordeeld ongeacht of sprake is van gestelde samenhang tussen dossiers. Eiser dient zijn relaas in eerste instantie met verklaringen aannemelijk te maken. De geloofwaardigheid van zijn relaas kan niet alleen op basis van verklaringen van derden worden aangenomen. Eiser is er niet in geslaagd zijn relaas aannemelijk te maken nu hij gedurende zijn eerste procedure op belangrijke punten geen informatie heeft kunnen verstrekken en summiere en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Daar komt bij dat, nu uit de overgelegde verklaringen niet blijkt dat eiser betrokken was bij anti-regime activiteiten, de verklaringen zijn relaas niet ondersteunen of versterken. Hierbij merkt de staatssecretaris nog op dat de getuigenverklaringen ook in de procedure van de zwager niet van doorslaggevende betekenis zijn geweest. De afvalligheid en de eventuele problemen die eiser als gevolg daarvan bij terugkeer te wachten staan heeft verweerder wel geloofwaardig geacht.
Nu de uitkomst in de eerste procedure van eiser niet wordt herzien en de inwilliging ziet op een onderwerp (afvalligheid) dat door eiser voor het eerst ter sprake is gebracht in zijn opvolgende aanvraag van 19 januari 2022, wordt deze datum gezien als ingangsdatum van de aan eiser verleende verblijfsvergunning.
6. Eiser geeft aan zowel een beroep op het gelijkheidsbeginsel als een beroep op heroverweging van het afwijzende besluit van 5 maart 2021 te willen doen en voert aan dat nu zijn zwager door de staatssecretaris is erkend als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag ook hij in aanmerking zou moeten komen voor een vluchtelingenstatus. De zwager heeft verklaard zijn politieke activiteiten samen met onder andere eiser te hebben verricht en heeft verklaard dat zij vanwege deze activiteiten samen gezocht worden door de Iraanse autoriteiten. De staatssecretaris miskent dat het geloofwaardig achten van het feitenrelaas van de zwager, hetgeen de staatssecretaris in het besluit van 13 september 2022 ook heeft erkend, maakt dat ook geloofwaardig is dat eiser te vrezen heeft voor vervolging omdat het relaas van de zwager hetzelfde feitencomplex behelst als dat van eiser. Ten onrechte erkent de staatssecretaris in het bestreden besluit niet langer dat het om dezelfde feiten gaat maar wordt gesproken van ‘samenhangende relazen’. Nu de staatssecretaris zich heeft laten overtuigen door de woorden van de zwager en de activiteiten en de daaropvolgende arrestatie van de groepsleider en de gevolgen daarvan voor alle groepsleden geloofwaardig acht, dient de staatssecretaris die conclusie ook in de zaak van eiser te trekken. Eiser kan slechts verweten worden dat hij niet overtuigend heeft verklaard maar nu zijn zwager dat wel heeft gedaan, dient ook eiser beschermd te worden vanwege de door hem verrichte activiteiten die in de zaak van de zwager ook onderdeel uitmaken van het geloofwaardig geachte relaas. Het feit dat het oordeel van de staatssecretaris over de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser inmiddels in kracht van gewijsde is gegaan, maakt die conclusie niet anders. Er is sprake van gelijke zaken die gelijk beoordeeld dienen te worden. Ter nadere onderbouwing heeft eiser nog een viertal verklaringen overgelegd waarin zijn vader, schoonvader en broer aangeven wat zij in Iran hebben meegemaakt en waaruit blijkt dat eiser wordt gezocht door de Iraanse overheid.
Eiser meent dan ook dat er ook reden is om het eerdere oordeel van 5 maart 2021 te herzien en hem alsnog een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen op de a-grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 met ingang van de eerste asielaanvraag, te weten op 28 september 2018.
7. De rechtbank overweegt dat in deze zaak eerst aanleiding bestaat te beoordelen of eiser belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Een belanghebbende kan slechts opkomen tegen een besluit, indien hij bij het instellen van dat rechtsmiddel belang heeft in de zin dat hij daardoor in een gunstiger positie zou kunnen raken. Indien het beroep gegrond wordt verklaard, dan zal de asielvergunning van eiser een eerdere ingangsdatum krijgen en gelet op die eerdere ingangsdatum zal hij ook eerder een sterker verblijfsrecht kunnen krijgen. Zo kan eiser door het instellen van beroep dus in een gunstiger positie komen. De rechtbank is van oordeel dat eiser om die reden procesbelang heeft bij het door hem ingestelde beroep.
Herzieningsverzoek en ingangsdatum verleende verblijfsvergunning
8. De rechtbank constateert dat de staatssecretaris het verzoek om heroverweging inhoudelijk heeft beoordeeld. De rechtbank zal derhalve beoordelen of verweerder het verzoek om heroverweging op inhoudelijk juiste gronden heeft afgewezen en ziet zich daarbij voor de vraag gesteld of verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat hetgeen eiser in deze procedure heeft overgelegd geen ander licht werpt op de beoordeling die ten aanzien van de eerste aanvraag asiel is gemaakt.