Uitspraak
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 maart 2024 in de zaak tussen
[verzoeker] , te [plaats] , verzoeker
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college
[vergunninghoudster], te [plaats] (vergunninghoudster).
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de omgevingsvergunning voor een constructieve doorbraak in een woning afgewezen. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die op 3 november 2023 door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag was verleend aan vergunninghoudster voor het veranderen van de woning. Tijdens de zitting op 12 februari 2024 werd duidelijk dat de werkzaamheden al waren uitgevoerd, waardoor het verzoek om een bouwstop niet meer aan de orde kon zijn. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was bij het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien de vergunde werkzaamheden reeds waren afgerond.
Verzoeker stelde dat de verwijdering van dragende wanden de stabiliteit van het pand in gevaar bracht, maar het college gaf aan dat de werkzaamheden nagenoeg voltooid waren. De voorzieningenrechter concludeerde dat, gezien de reeds uitgevoerde werkzaamheden, het verzoek om een bouwstop niet gerechtvaardigd was. Bovendien werd opgemerkt dat eventuele andere doorbraken die zonder vergunning waren uitgevoerd, een handhavingskwestie vormden en niet in deze procedure konden worden behandeld. De voorzieningenrechter wees het verzoek af en er was geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.