ECLI:NL:RBDHA:2024:3920

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
SGR 22/6605
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking en toezendplicht in belastingrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaatsnaam], vastgesteld door de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland. De belanghebbende, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde G. Gieben en kantoorgenoot J.F.J.M. van Abbe, heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van 9 september 2022, waarin de waarde van de woning op 1 januari 2021 is vastgesteld op € 625.000. De belanghebbende betwist deze waarde en stelt dat de woning een waarde van € 498.000 heeft.

Tijdens de zitting op 1 februari 2024 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank heeft de vergelijkingsobjecten die door de heffingsambtenaar zijn gebruikt als voldoende vergelijkbaar beoordeeld en heeft de argumenten van de belanghebbende met betrekking tot de staat van de woning en de oppervlakten verworpen.

Daarnaast is er een geschil over de toezendverplichting van de heffingsambtenaar. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet in gebreke is gebleven bij het verstrekken van informatie die de belanghebbende nodig had om de vastgestelde waarde te controleren. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/6605

uitspraak van de kamer van 23 februari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende(gemachtigde: G. Gieben),

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de heffingsambtenaar van 9 september 2022 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak gelegen aan de [adres 1] te [plaatsnaam] (de woning) op 1 januari 2021 (de waardepeildatum) op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het kalenderjaar 2022 is vastgesteld op € 625.000 (de beschikking).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2024.
Namens belanghebbende is verschenen J.F.J.M. van Abbe verschenen, kantoorgenoot van gemachtigde. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en mr. [naam 2] .

Overwegingen

1. In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Belanghebbende bepleit een waarde van € 498.000. Verder is in geschil of de heffingsambtenaar de toezendverplichting van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ (de toezendplicht) heeft geschonden. Ter zitting heeft belanghebbende de gronden over de (matige) staat van de woning en de door de heffingsambtenaar gehanteerde oppervlakten ingetrokken.
Waarde van de woning
2. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met de matrix en wat overigens is aangevoerd, aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag is vastgesteld. De vergelijkingsobjecten zijn voldoende vergelijkbaar met de woning en de heffingsambtenaar heeft met de matrix inzichtelijk gemaakt hoe hij rekening heeft gehouden met de onderlinge verschillen. Belanghebbende heeft daarnaast gewezen op drie vergelijkingsobjecten uit het door hem ingebrachte woningwaarderapport. Eén van die drie vergelijkingsobjecten, [adres 2] , is reeds door de heffingsambtenaar in de matrix betrokken. De overige twee door belanghebbende genoemde objecten wijken aanzienlijk af qua oppervlakte ten opzichte van de woning, zodat deze objecten minder geschikt zijn als vergelijkingsobject dan de door de heffingsambtenaar gehanteerde objecten. De rechtbank gaat hier daarom aan voorbij. De heffingsambtenaar is niet gehouden om inzichtelijk te maken hoe de prijs per eenheid van de grond tot stand is gekomen. Het staat belanghebbende vrij om een andere grondwaarde te bepleiten.
Toezendplicht
4. Voor zover belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase diverse stukken had moeten verstrekken waarover hij beschikte en waarmee belanghebbende de juistheid van de vastgestelde waarde kan controleren, dan wel waarmee de vastgestelde waarde inzichtelijk wordt gemaakt oordeelt de rechtbank als volgt. De vergelijkingsobjecten betreffen geen appartementsrechten waardoor geen sprake is van een correctie van de verkoopprijs voor het aandeel in de reserve van de Vereniging van Eigenaren waardoor deze gegevens niet onder de toezendplicht vallen. Uit de gedingstukken blijkt dat de KOUDV- en liggingsfactoren, de grondstaffels uiterlijk bij de uitspraak op bezwaar aan belanghebbende zijn toegezonden. Naar het oordeel van de rechtbank is dit tijdig. Belanghebbende heeft echter ook verzocht om de volgende informatie:
 inzicht in de manier waarop en de percentages waarmee gecorrigeerd wordt bij afwijking van een gemiddelde KOUDV- en liggingswaardering;
 inzicht in de waarde van alle objectonderdelen van de vergelijkingsobjecten en de woning;
 een controleerbare onderbouwing van de grondprijs per m²; en
 inzicht in (de onderbouwing van) het gebruikte indexeringspercentage (zowel voor als na de geldende waardepeildatum).
5. Naar het oordeel van de rechtbank is de toezendplicht niet geschonden. De percentages waarmee gecorrigeerd wordt bij afwijking van een gemiddelde KOUDV- en liggingswaardering zijn geen gegevens die betrekking hebben op de woning zelf, noch transactiegegevens of kenmerken van de vergelijkingsobjecten. Hetzelfde geldt voor de waarde die de heffingsambtenaar toekent aan objectonderdelen. Waarderen is geen exacte wetenschap en het beoordelen van de juistheid van de waarde gaat niet over de vraag of de juiste bedragen van verschillen in KOUDV-factoren zijn vastgesteld, maar om de beoordeling van de WOZ-waarde als geheel. [1] Over de onderbouwing van de grondprijs per vierkante meter overweegt de rechtbank dat dit slechts een doorrekening van de heffingsambtenaar is. Dit is een puur mathematische exercitie waaraan geen keuzes of aannames ten grondslag liggen. Voor keuzes en aannames die niet zijn gemaakt kan geen onderbouwing worden gegeven noch verlangd. [2] Met betrekking tot het gebruikte indexeringspercentage overweegt de rechtbank dat in het taxatieverslag de transactiedata en verkoopprijzen van de daarin gebruikte vergelijkingsobjecten zijn vermeld, alsook de WOZ-waarde op de waardepeildatum en op 1 januari 2022. Met deze gegevens was het, zeker voor belanghebbendes gemachtigde, mogelijk om het gehanteerde indexeringspercentage te berekenen. De verdergaande eis van belanghebbende dat ook een onderbouwing van de indexatie moet worden toegezonden, vindt geen steun in het recht. Daar komt bij dat het voor de heffingsambtenaar niet mogelijk is om alle onderliggende transacties uit het Kadaster te delen, maar dat hij belanghebbende in de bezwaarfase evenwel in de gelegenheid heeft gesteld om deze transacties in te zien.
6. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Kiers, rechter, in aanwezigheid van
O. van Petersen, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2024.
De griffier
is verhinderd
te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via
www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).