ECLI:NL:RBDHA:2024:3913
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure na intrekking beroep
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen verzoekster en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, maar verweerder heeft niet tijdig beslist op dit bezwaar. Op 4 januari 2024 heeft verweerder het bezwaar alsnog ongegrond verklaard. Hierop heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. Verweerder heeft aangegeven bereid te zijn de proceskosten te vergoeden.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank kan besluiten om het bestuursorgaan te veroordelen in de proceskosten.
In dit geval is de rechtbank van oordeel dat verweerder tegemoet is gekomen aan verzoekster door alsnog een besluit op het bezwaar te nemen. Het verzoek om proceskostenveroordeling wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank kent een bedrag van € 437,50 toe aan proceskosten, rekening houdend met de wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak van licht gewicht is. Daarnaast moet verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.